What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
cos/huid natuurwetenschappen
Wat zijn de kleinste bouwstenen van een element?
A
Atomen
B
Moleculen
C
Verbindingen
1 / 33
next
Slide 1:
Quiz
Schoonheidsverzorging
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
and
2 videos
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wat zijn de kleinste bouwstenen van een element?
A
Atomen
B
Moleculen
C
Verbindingen
Slide 1 - Quiz
atoom
element
molecuul
kleinste deel van een stof die eigenschappen nog bezit
kleinste deel van een element
zijn niet verder ontleedbaar
Slide 2 - Drag question
waar is een atoom uit opgebouwd
Slide 3 - Mind map
Neutraal atoom
anion
Kation
Slide 4 - Drag question
Wat is het kleinste deeltje van een dode stof dat nog alle eigenschappen van die stof vertoont?
A
Atoom
B
Metaal
C
Molecuul
Slide 5 - Quiz
Welke stof is een element
A
Keukenzout
B
Water
C
Ijzer
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Video
Wat zijn minerale stoffen
A
Aardolie en aminozuren
B
Aardolie en keukenzout
C
Salicylzuur en aminozuren
Slide 8 - Quiz
Wat is het kenmerk van een vaste stof?
A
Ze hebben een vaste vorm en vast volume
B
Ze hebben een vaste vorm en geen vast volume
C
Ze hebben geen vaste vorm, wel een vast volume
Slide 9 - Quiz
metalen
Niet metalen
K
Cl
Na
Mg
H
Ca
C
O
P
S
Fe
N
Slide 10 - Drag question
Wat is het chemische symbool voor zuurstof?
En van welke woorden zijn deze symbolen afgeleid?
A
C
B
N
C
O
Slide 11 - Quiz
De overgang van vaste stof naar een gas noemt men:
A
condenseren
B
sublimeren
C
verdampen
Slide 12 - Quiz
welke overgangsfases van stoffen zijn er?
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Video
Als we water koken veranderd het opgeloste calciumwaterstofcarbonaat in een onoplosbare vorm. Hoe kun je dit zien?
A
Er ontstaat soda
B
Er ontstaat ketelsteen
C
Er ontstaat borax
D
Je ziet niets
Slide 15 - Quiz
Uit welke elementen bestaat water?
A
CO
B
H
C
HO
D
H
Slide 16 - Quiz
Welke leer houdt zich bezig met blijvende veranderingen van dode stoffen?
A
Natuurkunde
B
Scheikunde
C
Biologie
Slide 17 - Quiz
Wat is een ander woord voor water of aqua?
Slide 18 - Open question
Welke stoffen zijn organisch?
A
Koolhydraten en vetten
B
Koolzuurgas en vetten
C
Koolzuurgas en water
Slide 19 - Quiz
Organische stoffen
Anorganische stoffen
alcohol
Soda
Ozon
Eiwit
Slide 20 - Drag question
oxideren
verbinden
ontleden
reduceren
tussen 2 elementen
02 eruit halen
met 02
2 elementen uit elkaar halen
Slide 21 - Drag question
Wat is een voorbeeld van biologische actieve verbinding
A
water en hormonen
B
Vitaminen en water
C
Hormonen en enzymen
Slide 22 - Quiz
Welke kleur krijgt lakmoes als het in aanraking komt met een basisch product?
A
Rood
B
Geel
C
Blauw
Slide 23 - Quiz
Wat is de invloed van een sterk zuur op de huid?
A
adstingerend
B
eiwitsplitsend
C
verwekend
Slide 24 - Quiz
Basen en zuren komen met elkaar overeen doordat ze beide:
A
Beschermen tegen micro-organismen
B
een waterstofion kunnen afsplitsen
C
Opgelost in water elektriciteit kunnen geleiden
Slide 25 - Quiz
De pH-waarde van een zwakke base is
A
circa 8
B
circa 6
C
circa 10
Slide 26 - Quiz
Welke stof kun je gebruiken om water te ontharden?
A
Aluin
B
Soda
C
Zwavelzuur
Slide 27 - Quiz
Welke stoffen zijn verwerkt in lysings?
A
Eiwitten en magnesium
B
Enzymen en stikstof
C
Calcium
Slide 28 - Quiz
Welke van onderstaande stoffen zijn geschikt voor de oudere vermoeide huid?
A
Anorganische verbindingen
B
Biokatalysatoren
C
Minerale stoffen
Slide 29 - Quiz
Wat is de pH-waarde van een zwakke base?
A
Circa 6
B
Circa 8
C
Circa 12
Slide 30 - Quiz
Wat is de invloed van een zwak zuur op de huid?
A
Adstringerend
B
Keratolytisch
C
Verwekend
Slide 31 - Quiz
Welke stelling is juist?
1. Een sterke base en een sterk zuur vormt een neutraal zout.
2. Een zwakke base en een sterk zuur vormt een zuur zout.
A
Alleen 1 is juist
B
Alleen 2 is juist
C
1 en 2 zijn beiden juist
Slide 32 - Quiz
Welke stelling is juist?
1. Een sterk zuur of base is schadelijk voor de huid.
2. Een neutrale oplossing heeft een pH-waarde van 7.
A
Alleen 1 is juist
B
Alleen 2 is juist
C
1 en 2 zijn beiden juist
Slide 33 - Quiz