What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
Herhaling thema 6
Kleding
Schrijf minimaal 5 woorden
1 / 35
next
Slide 1:
Mind map
NT2
Basisschool
Groep 8
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Kleding
Schrijf minimaal 5 woorden
Slide 1 - Mind map
Dit is Fatima.
Wat draagt zij?
Slide 2 - Open question
Dit is Michael. Wat draagt hij?
Slide 3 - Open question
Dit is Jan.
Wat draagt hij?
Slide 4 - Open question
Welk of welke?
Je gebruikt
welk
bij een
het
-woord:
het pak - Welk pak?
Je gebruikt
welke
bij een
de
-woord:
de jas - Welke jas?
Slide 5 - Slide
Thema 6.9: willen
Slide 6 - Slide
Willen is een
onregelmatig
werkwoord
Slide 7 - Slide
Wij ___ een nieuw huis.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 8 - Quiz
Hij ___ een groot gezin.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 9 - Quiz
___ u op de eerste verdieping wonen?
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 10 - Quiz
Maren ___ een boterham met kaas.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 11 - Quiz
U ___ nieuwe kleren.
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 12 - Quiz
____ jij de bon?
A
wil
B
wilt
C
willen
Slide 13 - Quiz
Schrijf de goede vorm van willen:
Wij ____ graag een ijsje.
Slide 14 - Open question
Schrijf de goede vorm van willen:
Mulan ___ rijst met kip eten.
Slide 15 - Open question
Schrijf de goede vorm van willen:
Mijn broertje ___ geen groente eten.
Slide 16 - Open question
Schrijf de goede vorm van willen:
___ u een glas water?
Slide 17 - Open question
Hoeveel is dit?
1000
2500
18.000
110.000
3.000.000
2.000.000.000
duizend
vijfentwintighonderd
achttienduizend
honderdtienduizend
drie miljoen
2 miljard
Slide 18 - Slide
Duizend, miljoen, miljard
Schrijf een getal op tussen de 100 en 1 miljard.
Lees het op, de andere cursisten schrijven het getal op.
Slide 19 - Slide
Werk in tweetallen:
Opdr 101: Cursist A leest de vraag
Cursist B leest het antwoord
Klaar? Dan leest cursist B de vragen .....
Slide 20 - Slide
Tegenstellingen
binnen - buiten
licht - donker
wit - zwart
groot - klein
koud - warm
Dit zijn tegenstellingen, ze betekenen precies het andere.
Slide 21 - Slide
Wat is de tegenstelling van
zwart?
A
geel
B
wit
Slide 22 - Quiz
Wat is de tegenstelling?
warm - ?
A
klein
B
groot
C
zwak
D
koud
Slide 23 - Quiz
tegenstelling van altijd
A
nooit
B
ooit
C
vaak
D
niet
Slide 24 - Quiz
6.14 Kleren wassen
Luister naar de tekst
Vul de woorden in
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Hoe laat is het op de klok?
A
10 voor 10
B
10 over 10
C
10 uur
D
10 voor 2
Slide 27 - Quiz
Hoe laat is het op de klok?
A
10 voor 2
B
10 voor 3
C
10 voor 5
D
10 voor 10
Slide 28 - Quiz
Hoe laat is het op de klok?
A
Kwart over 1
B
kwart over 2
C
kwart voor 3
D
kwart over 3
Slide 29 - Quiz
Hoe laat is het op de klok?
A
5 over half 3
B
half 3
C
kwart over 7
D
20 voor 3
Slide 30 - Quiz
Hoe laat is het op de klok?
A
kwart voor 4
B
kwart voor 3
C
kwart over 4
D
kwart over 3
Slide 31 - Quiz
Hoe laat is het op de klok?
A
kwart over 12
B
kwart voor 1
C
kwart over 10
D
kwart over 11
Slide 32 - Quiz
Slide 33 - Open question
Hoe laat is het?
Slide 34 - Open question
Hoe laat is het?
Slide 35 - Open question