Maandag 16 september 4LM1V Werkwoordspelling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1-4

Werkwoordspelling

Werkwoordspelling

4LM1V 16 sept

Hoe vind je de persoonsvorm?

Manier 1:  Maak de zin vragend. 

De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​

Woon ik in de mooiste stad van Nederland?

Hoe vind je de persoonsvorm?

Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​

Ik loop naar school​

Ik liep naar school

Welke fout maakt dit kind?

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee

1. neemt
2. de chips
3. zij

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag melk ik de koeien

1. vandaag
2. melk
3. ik
4. de koeien

Wat is het onderwerp?

Wie/wat + persoonsvorm

Ze kreeg reactie op haar brief

Wie/wat + persoonsvorm
Wie/wat kreeg?     ze
Dus 'ze' is het onderwerp

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Vandaag melk ik de koeien.
Onderwerp?

1. melk
2. ik
3. koeien
4. vandaag

Stam: meestal hele werkwoord -en:

Werkwoord                ik-vorm

dansen            -        dans

leiden            -        leid

lopen             -        loop

leven             -        leef

Vervoeg volgens schema

dansen:   ik dans

          jij danst

          hij danst
          wij dansen

- werken

- houden

- blijven

Hij .... (houden) van zijn kippen

Hij zegt dat hij van haar ....... .

1. houd
2. houdt
3. houden

 Uitzondering: je en jij 

Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​

 

‘jij’ of ‘je’ voor het werkwoord:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer

‘jij’ of ‘je’ achter het werkwoord(jij/je onderwerp):   ik-vorm 

Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

..... (scoren) je wel eens een doelpunt?

1. scoor
2. scoort

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?

1. scoor
2. scoort

Je ..... (bieden) haar geen kans

1. bied
2. biedt

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan

1. kleed
2. kleedt

...... jij ook wel eens moe van het eeuwige gezeur van die docenten?

1. Word
2. Wordt

Uitzondering...

Soms staat ‘je’ achter het werkwoord, maar is het ondw niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. 

Je schrijft dan de ik-vorm + t. 

Houd jij van geitenmelk?
Houdt je zus van geitenmelk?

Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

....(houden) jij meer van varkens of koeien?

1. houd
2. houdt

(...onthouden) je baas alles wat je verkeerd doet?

1. onthoud
2. onthoudt

Zelfstandig maken:

Taalverzorging

2.1

Opdracht 3 en 4

Volgende week:

Verleden tijd:

Zwakke en sterke werkwoorden

't ex- Kofschip of 

't sexy Fokschaap

Zwakke en sterke werkwoorden

Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd vraag je je 2 dingen af:

1. Is het werkwoord sterk of zwak?
2. Wat is de ik-vorm van het werkwoord?

Er zijn geen regels voor sterke werkwoorden. Deze leer je of zoek je op in een woordenboek

Zwakke werkwoorden

 Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de/ te in het enkelvoud en den/ ten in het meervoud. 

 Je kunt 't ex- K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.

1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf.

2. Is de laatste letter een T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.

Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten

3. Is de laatste letter geen T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.

Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

 Je kunt 't ex- K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.

1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf.

2. Is de laatste letter een T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.

Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten

3. Is de laatste letter geen T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.

Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Wat heb ik geleerd?

• Ik weet hoe ik werkwoorden moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  
• Ik weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.