What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
2.7
Zinsopbouw
De woordvolgorde in een normale zin
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
NT2
Beroepsopleiding
This lesson contains
27 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinsopbouw
De woordvolgorde in een normale zin
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
1
2
3
de rest
onderwerp
persoonsvorm
Slide 3 - Drag question
De woordvolgorde van de rest van de zin.
De woordvolgorde in een zin.
wie/wat (onderwerp)
werkwoord (persoonsvorm)
de rest
Ik loop naar school.
Slide 4 - Slide
Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
Nederlands
Zij
Slide 5 - Drag question
De woordvolgorde van de rest van de zin.
De woordvolgorde in
de rest
van de zin.
Het meeste gebruik je:
Tijd - Manier - Plaats.
Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.
Slide 6 - Slide
Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
onderwerp
persoonsvorm
Slide 7 - Drag question
Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
4
Nederlands
Zij
wil
Slide 8 - Drag question
De woordvolgorde van de rest van de zin.
De woordvolgorde in
de rest
van de zin.
Het meeste gebruik je:
Tijd - Manier - Plaats.
Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.
Slide 9 - Slide
Woordvolgorde
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
Slide 10 - Slide
Maak de oefeningen
Slide 11 - Slide
begint-De les-negen-uur-om
Slide 12 - Open question
slaap-Ik-tien-uur--tot
Slide 13 - Open question
Hij-fiets-nieuwe-heeft-een
Slide 14 - Open question
Ik - een Nederlands woordenboek - heb
Slide 15 - Open question
een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs
Slide 16 - Open question
gaan - Wij - volgende week vrijdag - naar het zwembad.
Slide 17 - Open question
je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens.
Slide 18 - Open question
ben-jij-op-school-niet-Waarom?
Slide 19 - Open question
Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Bijna elke dag ze gaan naar het buurthuis.
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quiz
Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Ze lezen een boek in de bibliotheek.
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quiz
Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Dichtbij hun huis is een bioscoop.
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quiz
Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Ze gezellig praten met anderen.
A
ja
B
nee
Slide 23 - Quiz
Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik ga naar morgen school.
B
Ik morgen ga naar school.
C
Ik ga morgen naar school.
D
Ik ga naar school morgen.
Slide 24 - Quiz
Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Wij hebben een auto nieuwe gekocht.
B
Wij hebben gekocht een auto nieuwe.
C
Gekocht hebben wij een nieuwe auto.
D
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.
Slide 25 - Quiz
TaalCompleet
Je kunt nu verder aan je opdrachten werken.
Succes!
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide