Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Hij, hem, zij, haar, etc.

hij, hem, zij, haar, zij/ze, hen/hun, jullie, etc.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

hij, hem, zij, haar, zij/ze, hen/hun, jullie, etc.

Slide 1 - Slide

herhaling pers. vnw.
Hoe heet hij? Ik weet het niet.
Vraag het aan .........
A
hij
B
hem

Slide 2 - Quiz

Ik versta ...... niet.
A
je
B
jou

Slide 3 - Quiz

Wil ...... koffie of thee?
A
zij
B
haar

Slide 4 - Quiz

........ willen graag koffie.
A
we
B
ons

Slide 5 - Quiz

Zijn ......... op vakantie geweest?
A
je
B
jullie

Slide 6 - Quiz

...... zijn blij.
A
wij
B
ons

Slide 7 - Quiz

Zij hebben ....... gezien
A
ons
B
we

Slide 8 - Quiz

Komen .......... uit Nederland?
A
jullie
B
je

Slide 9 - Quiz

Zij hebben .......... gemist.
A
hij
B
hem

Slide 10 - Quiz

Bedenk zelf een zin met het persoonlijk voornaamwoord 'ons'.

Slide 11 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord (bladzijde 85)
De broek is te groot. .......... is te groot.
A
hij
B
hem

Slide 12 - Quiz

Het t-shirt is vies. ........ zit in de wasmachine.
A
het
B
hem

Slide 13 - Quiz

Mijn gympen zijn kapot. Ik gooi ....... in de prullenbak.
A
het
B
ze

Slide 14 - Quiz