Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Week 38 Ne 3B/K H3 Woordenschat les 2

Synoniemen
Figuurlijk taalgebruik
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Synoniemen
Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Slide

figuurlijk taalgebruik    
vergelijking
metafoor
De dichter vergelijkt iets met een beeld. 
 
beeld + waar het naar verwijst (origineel)
De dichter gebruikt een beeld voor wat hij bedoelt. 

alleen het beeld 
Jouw kamer lijkt wel een zwijnenstal. 

Marijn, een echte angsthaas, ging er als eerste vandoor.
Wat een zwijnenstal!

De angsthaas ging er als eerste vandoor. 

Slide 2 - Slide

Waar denk je aan bij figuurlijk taalgebruik?

Slide 3 - Mind map

10

Slide 4 - Video

Wat is letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 5 - Open question

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 7 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Dat is een goed middel voor je zieke paard.
B
Dat is een paardenmiddel voor die kwaal.

Slide 9 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn moeder eet graag kip.
B
Mijn moeder is kippig.

Slide 10 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn broer is een beer van een kerel.
B
In het bos is een beer gespot.

Slide 11 - Quiz

Uitdrukkingen zijn figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Er kwam geen kip in de winkel.
B
De winkel verkocht geen kip meer.

Slide 13 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 14 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?
A
Veronique draagt een gouden ring.
B
Hij scoorde ringloos in de basket.
C
Door hem ben ik nu de sigaar.
D
Hij rookte stiekem een sigaar.

Slide 15 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 16 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Zij is op het paard getild.
B
Zij is over het paard getild.

Slide 17 - Quiz

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik.
A
Waar
B
Niet waat

Slide 18 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 19 - Quiz

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Dan schrijf je letters achter elkaar
B
Dan bedoel je precies wat je zegt
C
Dan teken je wat je bedoelt
D
Dan bedoel je iets anders dan wat je zegt

Slide 20 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk taalgebruik?

In mijn boekenkast staat een boekenvoorraad van hier tot Tokyo.
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik

Slide 21 - Quiz

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Er wordt precies bedoeld wat er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 22 - Quiz

Ook figuurlijk taalgebruik kun je opzoeken in het woordenboek. Je kijkt dan bij het …………..woord van de uitdrukking.
A
langste
B
belangrijkste
C
kortste
D
onbelangrijkste

Slide 23 - Quiz

Een uitdrukking is een vorm van figuurlijk taalgebruik.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Er kwam geen kip in de winkel.
B
De winkel verkocht geen kip meer.

Slide 25 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Zij is op het paard getild.
B
Zij is over het paard getild.

Slide 26 - Quiz

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
gwn kip met rijst
B
een spreekwoord
C
een uitdrukking en een spreekwoord
D
een uitdrukking

Slide 27 - Quiz

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Je praat met plaatjes
B
Je bedoelt iets anders dan dat je zegt
C
Je bedoelt het zoals je het zegt

Slide 28 - Quiz

tegenovergestelde van
letterlijk taalgebruik is
figuurlijk taalgebruik
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 30 - Quiz

Ik weet wat figuurlijk taalgebruik is.
A
ja
B
nee
C
ongeveer
D
snap het niet zo goed

Slide 31 - Quiz

Evaluatie

Wat is figuurlijk taalgebruik?
Noem een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik.



Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 32 - Slide

EINDE LES

Slide 33 - Slide