What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
NT2 Taal Compleet A2 - thema 2
Taal Compleet A2 thema 2
NEDERLAND
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
NT2
ISK
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Taal Compleet A2 thema 2
NEDERLAND
Slide 1 - Slide
2.2 Trap van vergelijking
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Trappen van vergelijking
Je gebruikt de
vergelijkende trap
wanneer je twee of meer dingen met elkaar vergelijkt.
We noemen het een trap, omdat het elke keer meer wordt.
Let goed op hoe je het schrijft!
Slide 4 - Slide
vergelijken: hetzelfde
Je gebruikt het woord
even
.
Eslam en Yakeen voetballen
even goed
.
Mateusz en Natnael zijn
even groot
.
Dagmara en Saba schrijven
even netjes
.
Slide 5 - Slide
vergelijken: hetzelfde
even als
of
net zo als.
1a. Eslam voetbalt
even
goed
als
Yakeen.
1b. Eslam voetbalt
net zo
goed als Yakeen.
2a. Mateusz is
even
groot
als
Natanael.
2b. Mateusz is
net zo
groot als Natanael.
Slide 6 - Slide
klein - kleiner aardig - aardiger
Je kunt woorden gebruiken om dingen of mensen met elkaar te vergelijken. Je kijkt dan of er verschillen zijn.
Meestal zet je
-er
achter het woord.
mooi - mooi
er
lang - lang
er
klein - klein
er
Slide 7 - Slide
Let op!
Is de laatste letter een -r? Dan schrijft je -
der
achter het woord zoals bij:
Lekker - lekker
der
en duur
-
duur
der
Let ook goed op de lange en korte klank. Kort blijft kort en lang blijft lang.
Krom - krommer
Laag - lager
Slide 8 - Slide
Sommige woorden zijn onregelmatig.
Bijvoorbeeld:
graag - liever
goed - beter
veel - meer
weinig - minder
Omar voetbalt
graag
buiten, maar Mike speelt
liever
binnen.
Slide 9 - Slide
Overtreffende trap
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Het leukst
Weet je het nog?
Je kunt mensen en dingen vergelijken door de vergrotende trap:
Kees is
langer
dan
Jan.
Je kunt ook op een andere manier vergelijken: de overtreffende trap:
Nederlanders zijn
het
la
ngst
.
Slide 12 - Slide
groot - groter - grootst
Jij bent groot.
Ik ben grot
er
.
Hij is
het
groot
st
.
Ik ben
groter dan
jij (bent).
Jij bent
even groot
als ik (ben).
Slide 13 - Slide
'Het' ervoor en '-st' erachter
Nog een paar voorbeelden:
Klein - klein
er
-
het
klein
st
Groot - grot
er
-
het
groot
st
Stil -stil
ler
-
het
stil
st
Donker - donkerd
er
-
het
donker
st
Slide 14 - Slide
Deze regel geldt ook bij de
onregelmatige woorden:
graag - liever - het liefst
goed - beter - het best
veel - meer - het meest
weinig - minder - het minst
Slide 15 - Slide
Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: leuk
Slide 16 - Open question
Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: gek
Slide 17 - Open question
Een auto gaat ......... een fiets.
Slide 18 - Open question
Een dorp is ........ een stad.
Slide 19 - Open question
Een gram is ........ een kilo.
Slide 20 - Open question
Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: lief
Slide 21 - Open question
Schrijf vergrotende en overtreffende trap van: goed
Slide 22 - Open question
Schrijf de vergrotende en overtreffende trap van: zwaar
Slide 23 - Open question