This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Economie
Meneer Temmink
Slide 1 - Slide
Vandaag
Kies je voor zekerheid?
Woon je verzekerd?
Rij schadevrij!
Slide 2 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Quiz met antwoorden van de paragraven!
Slide 3 - Slide
Lesdoelen
Herhaling hoofdstuk 5
Aan het einde weet vooral ik of jullie deze onderwerpen kennen!
Slide 4 - Slide
Voor welke productiefactor staat de N
Slide 5 - Open question
Nabila koopt armbandjes bij de groothandel en verkoopt ze daarna Naomi koopt kralen in en maakt armbandjes en verkoopt ze. Wie heeft de meeste toegevoegde waarde?
A
Nabila, kant en klare armbandjes zijn duurder
B
Nabila, want zij heeft er meer voor moeten doen om ze te verkopen
C
Naomi want zelfgemaakte zijn duurder
D
Naomi, want zij heeft meer bewerkingen gedaan
Slide 6 - Quiz
Op Schiphol kun je zelf inchecken, dit is een voorbeeld van?
A
Mechaniseren
B
Automatiseren
Slide 7 - Quiz
Een winkelier betaalt de ... aan de fabriek of groothandel
A
Inkoopprijs
B
winst
C
brutowinstopslag
D
bedrijfskosten
Slide 8 - Quiz
Bereken het btw-bedrag dat in de prijs verwerkt zit. De prijs van een fiets is € 435,60 inclusief btw
A
De btw is € 435,60 ÷ 109 × 9 = € 35,97
B
De btw is € 250 ÷ 109 × 9 = € 20,64
C
De btw is € 435,60÷ 121 × 21 = € 75,60
D
De btw is € 121 ÷ 121 × 21 = € 21,00
Slide 9 - Quiz
Bereken het btw-bedrag dat in de prijs verwerkt zit. De prijs voor je boodschappen is € 38,15 inclusief btw
A
De btw is € 38,15 ÷ 109 × 9 = € 3,15
B
De btw is € 109 ÷ 109 × 9 = € 9
C
De btw is € 435,60÷ 121 × 21 = € 75,60
D
De btw is € 38,15 ÷ 121 × 21 = € 6,62
Slide 10 - Quiz
De A van AVP betekent:
A
Anti
B
Aansprakelijkheid
C
Alleenstaand
D
Assurantie
Slide 11 - Quiz
Wat betekent aansprakelijkheid?
A
De eigenaar is altijd verantwoordelijk
B
De verzekering is verantwoordelijk
C
Jij bent verantwoordelijk en moet betalen
D
Alle bovenstaande
Slide 12 - Quiz
Procent verschil tussen alleenstaande en alleenstaande met kinderen
A
6,00 - 3,50 = 2,50
B
6,00 - 3,50 = 2,50
2,50 / 3,50 * 100 = 71,4
C
6,00 - 3,50 = 2,50
2,50 / 3,50 * 1.250 = 1.250
D
3,50 / 6,00 * 100 = 58,3
Slide 13 - Quiz
Waarom is het verschil zo groot?
A
Kinderen maken veel kapot
B
Alleenstaanden maken veel kapot
C
Alleenstaanden zijn altijd aansprakelijk
D
Het is altijd de schuld van de kinderen
Slide 14 - Quiz
Wat vergoedt een inboedelverzekering?
A
Door een storm is het dakkapel kapot gegaan
B
Op vakantie is je fototoestel gestolen
C
De garage is verwoest door brand
D
Bij een inbraak zijn een laptop en PlayStation meegenomen?
Slide 15 - Quiz
Wat is de totale schadevergoeding van woninginbraken?
A
4.070 * 24.000 = 97.680.000
B
24.000 / 4070 = 5,90
C
91.760 * 3.250 = 298.220.000
D
91.760 / 3.250 = 28,23
Slide 16 - Quiz
Janek sluit voor zijn huis een opstalverzekering af. De jaarpremie is € 0,90 per € 1.000 verzekerd bedrag. Het huis is verzekerd voor € 288.000. De jaarpremie is
A
288.000 * 0,90 = 259.200,-
B
288.000 / 1.000 * 0,90 = 259,20
C
288.000 / 1.000 / 0,90 = 320
D
288.000 / 0,90 = 320.000
Slide 17 - Quiz
In welke regio is de kans op inbraak het hoogst?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 18 - Quiz
Tomas heeft een standaard inboedelverzekering voor € 50.000. Hij woont in regio B. Bereken voor Tomas de jaarpremie.
A
50.000 / 1.000 * 2,25 = 112,50
B
50.000 * 2,25 = 112.500
C
50.000 / 1.000 * 1,85 = 92,50 - 75 = 17,50
D
50.000 / 1.000 * 1,85 = 92,50
Slide 19 - Quiz
Je hebt een inboedelverzekering voor € 60.000. Bij een brand in de keuken ontstaat er voor € 9.000 schade. Omdat je onderverzekerd bent, krijg je maar € 7.500 vergoed. Wat is de werkelijke waarde van je inboedel?