Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Retaillogistiek Hoofdstuk1-5

kennistoets Retaillogistiek
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

kennistoets Retaillogistiek

Slide 1 - Slide

Welke afbeelding betekent dat je niet mag stapelen?
A
B
C
D

Slide 2 - Quiz

Wat is een voorbeeld van derving ontstaan door een
administratieve fout?
A
Een kassière heeft bekende klanten extra korting gegeven.
B
Goederen zijn beschadigd bij het in- en uitpakken.
C
Goederen zijn onder verkeerde condities opgeslagen.
D
Retour gezonden goederen zijn niet geboekt.

Slide 3 - Quiz

Een dervingsbestrijdingsplan heeft drie niveaus.
Het hoofdkantoor van de Aldi stelt voor alle vestigingen een doel voor derving van 0,5% van de omzet.
Op welk niveau is het doel geformuleerd?

A
Strategisch
B
Operationeel
C
Tactisch
D
Budget technisch.

Slide 4 - Quiz

Wat is waar ?
A
De logistieke keten wordt gevormd door verschillende activiteiten binnen de bedrijfskolom ,
B
De geldstromen en informatiestromen lopen binnen de bedrijfskolom in dezelfde richting.
C
De goederenstroom van groothandel naar detailhandel en consument is retail logistiek.

Slide 5 - Quiz

Welke 2 vormen van derving zijn er?
A
Diefstal en breuk
B
Fraude en scimming
C
Criminele derving en niet-criminele derving
D
Overval en Fraude

Slide 6 - Quiz

Voorbeelden van criminele derving?

Slide 7 - Mind map

VOORBEELDEN VAN NIET-CRIMINELE DERVING

Slide 8 - Mind map

In een raamovereenkomst staat beschreven:
A
Afspraken over inkoop zoals prijs en retourvoorwaarden
B
wat moet er bestelt worden en wanneer
C
een verkoopplan
D
wie er bestelt en wanneer.

Slide 9 - Quiz

Duurzaam ondernemen bestaat uit drie P's, welke
A
Prijs, Plaats, Promotie
B
Plaats, Personeel ,Prijs
C
Promotie, Presentatie, Personeel
D
People, Planet, Profit

Slide 10 - Quiz

Duurzaam denken bij consumenten heeft invloed op:
A
Voor welke prijs ze kopen
B
Geen idee.
C
Wat ze kopen
D
Wanneer ze kopen

Slide 11 - Quiz

Drie aandachtspunten bij goederenontvangst

Slide 12 - Mind map

Wat houd de achterdeurprocedure in?

Slide 13 - Mind map

Wat is het verschil tussen een vrachtbrief en pakbon?

Slide 14 - Mind map

Indien de administratie een factuur wil betalen, welke geleidedocumenten hebben ze dan nodig?
A
Factuur en vrachtbrief
B
Pakbon en back-orderlijst
C
Vrachtbrief en pakbon
D
Pakbon en MBTV-lijst

Slide 15 - Quiz

Wat is een integrale controle bij Goederenontvangst?
A
Kwalitatieve controle
B
De ontvangen goederen worden kwalitatief en kwantitatief gecontroleerd
C
De gehele voorraad wordt kwalitatief en kwantitatief gecontroleerd
D
Kwantitatieve controle

Slide 16 - Quiz

Een bedrijf slaat zijn goederen op in het magazijn in de vorm van family-grouping. Deze opslagmethode is op basis van de :
A
Vrije opslagmethode
B
Gemengde opslagmethode
C
Vaste opslagmethode
D
Geen idee

Slide 17 - Quiz

Na afloop van de inventarisatie blijken van artikel Y er 10 stuks te ontbreken ook van artikel x ontbreken er 10 stuks. Toch besluit de manager alleen van artikel Y een dervingbestrijdingsplan te maken en niet van artikel X. Wat zou de reden kunnen zijn?

Slide 18 - Open question

Wat is een voorbeeld van derving?
A
Beschadigde goederen worden niet aangenomen
B
Na de inventarisatie blijken er goederen te ontbreken
C
Te weinig geleverde goederen worden geregistreerd
D
De back-orderlijst klopt niet

Slide 19 - Quiz

Wat is geen onderdeel van het interne transport binnen een bedrijf?
A
Goederen uitpakken
B
Goederen opslaan in het magazijn
C
Het verkopen van goederen richting de klant
D
Het vervoeren van goederen van fabrikant naar leverancier

Slide 20 - Quiz

Wat is een raamovereenkomst?
A
Hierin staat een verkoopplan
B
Hierin staan afspraken met leveranciers over inkoopprijs en levertijden
C
Hierin staat een reclameplan
D
Dit is een back-orderlijst

Slide 21 - Quiz

Een integrale controle bestaat uit:
A
Kwalitatieve controle
B
Steekproefcontrole
C
Kwantitatieve controle
D
Kwantitatieve en kwalitatieve controle

Slide 22 - Quiz

Op een pakbon staan:
A
inkoopprijs en artikelnummers
B
Aantal en inkoopprijs
C
Artikelnummers en aantal
D
Omschrijving en inkoopprijs

Slide 23 - Quiz

Seizoenartikelen plaats je:
A
het gehele jaar vooraan in het magazijn
B
het gehele jaar achteraan in het magazijn
C
Afhankelijk welk seizoen voor of achter in het magazijn
D
Geen idee

Slide 24 - Quiz

Wanneer moet er in een zorginstelling een melding worden gedaan bij de NVWA?
A
Als twee of meer personen maag-darm gerelateerde klachten hebben
B
Als vermoed wordt dan een product uit de winkel de oorzaak is geweest van een infectie-uitbraak
C
Bij een infectie hoeft geen melding gedaan te worden bij de NVWA
D
Als een medewerker of een bewoner klachten heeft van een voedselinfectie

Slide 25 - Quiz

Wat is een kooiaap?
A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

Aandachtspunten bij goederenopslag zijn:
A
Omzet, winst
B
Aantal, omzetsnelheid
C
Eigenschappen , winst
D
Grootte, personeel

Slide 27 - Quiz

Welk transportmiddel zie je hier?
A
Steekwagen
B
Pompwagen
C
Plateauwagen
D
Vorkheftruck

Slide 28 - Quiz

Wat is een dolly:
A
B
C
D

Slide 29 - Quiz

Wat betekenen de 3R's bij voorraad ?

Slide 30 - Open question

Wat zijn één van de werkzaamheden bij het voorbereiden van de inventarisatie?
A
Tellijsten maken
B
De administratieve voorraad bepalen
C
Resultaten bespreken met medewerkers
D
De

Slide 31 - Quiz

Welke 3 vormen van inventariseren zijn er?
A
Administratief, technisch en operationeel.
B
Cyclisch, steekproef en integraal.
C
Operationeel, tactisch en strategisch.
D
Administratief, technisch en werkelijk.

Slide 32 - Quiz

Wat is een voorbeeld van derving?
A
Beschadigde goederen worden niet aangenomen
B
Na de inventarisatie blijken er goederen te ontbreken
C
Te weinig geleverde goederen worden geregistreerd
D
De back-orderlijst klopt niet

Slide 33 - Quiz

Wat is geen onderdeel van het interne transport binnen een bedrijf?
A
Goederen uitpakken
B
Goederen opslaan in het magazijn
C
Het verkopen van goederen richting de klant
D
Het vervoeren van goederen van fabrikant naar leverancier

Slide 34 - Quiz

Technische voorraad
A
De aanwezige voorraad volgens de administratie
B
De voorraad waarover je risico loopt
C
De werkelijke voorraad
D
De voorraad die minimaal aanwezig moet zijn om nee-verkoop te voorkomen

Slide 35 - Quiz

Economische voorraad betekend
A
Voorraad wat aanwezig is in de winkel
B
Voorraad waar je prijsrisico over loopt
C
Voorraad wat al besteld is maar nog niet ontvangen
D
Voorraad waar je geen prijsrisico over loopt

Slide 36 - Quiz

Niet criminele derving kan ontstaan door?
A
Administratieve fouten
B
Controle fouten
C
Werkfouten
D
A, B en C

Slide 37 - Quiz