This lesson contains 21 slides, with text slides and 3 videos.
Twee deelnemers worden uitgenodigd om voor de groep te komen staan. De ene deelnemer is verteller, de ander luisteraar. De verteller vertelt een (fictief) verhaal, maar kan telkens niet op een woord komen: ‘Ik liep laatst op eh…’ De ander vult vervolgens aan. De verteller dient dit te accepteren en vervolgt zijn verhaal. (in rondje samen gesprek voort zetten, zoals er was eens..)
Ingredient uit het publiek: een niet bestaande uitvinding (een
mensenmepper, een plintenladdertje...)
Materialen: acht bordjes of vellen tekenpapier op A3, vier pennen
Op en af met een woord[bewerken]
Iedere speler krijgt
een woord. Er wordt een scène gespeeld. Wanneer een speler zijn woord hoort,
komt hij het toneel op, of gaat hij af. De spelers mogen hun eigen woord niet
gebruiken.
In groentewinkel
Peer, appel, banaan, courgette
Laat de leerlingen door de ruimte lopen. Gewoon in een rustig tempo, zonder elkaar te hinderen of aan te raken. Laat ze proberen zich goed te verspreiden over de ruimte. Terwijl ze lopen moeten ze de omgeving goed in zich opnemen. Om ze hierbij te helpen kun je vragen stellen, zoals: waar is de deur? Waar zitten de ramen? Zie je de kast? Zie je de blauwe bloempot? Zie je welke kinderen een bril dragen? Zie je welke kinderen rode gympen aanhebben? Wanneer je in je handen klapt, moeten alle leerlingen stilstaan en mogen ze nog één keer goed om zich heen kijken. Dan moeten ze hun ogen dicht doen. Nu moeten de leerlingen verschillende dingen of kinderen aanwijzen, die de leerkracht opnoemt. Bijvoorbeeld: wijs de deur aan, wijs het bord aan, wijs Anna aan, wijs iemand aan die een paarse trui aan heeft, wijs het koffiekopje aan, enz.
Wanneer er niet voldoende ruimte is om te lopen, kun je de leerlingen deze opdracht ook zittend laten doen.