What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren
Visit the website
‹
Return to search
Taalcompleet A1 Thema 7 - Compleet
vervoersmiddelen
1 / 41
next
Slide 1:
Mind map
Alfabetisering NT2
Beroepsopleiding
This lesson contains
41 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
vervoersmiddelen
Slide 1 - Mind map
Vraagwoorden
wie, wat, waar, .....
h
oe
Slide 2 - Slide
Vul het goede vraagwoord in:
..... gram druiven wilt u?
A
Wanneer
B
Hoeveel
C
Hoe
D
Wat
Slide 3 - Quiz
Vul het goede vraagwoord in:
..... warm is het vandaag?
A
Wanneer
B
Hoeveel
C
Hoe
D
Wat
Slide 4 - Quiz
Vul het goede vraagwoord in:
..... moet jij naar de tandarts?
A
Wanneer
B
Hoeveel
C
Wie
D
Wat
Slide 5 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Hoelang ben jij?
B
Hoelang duurt de les?
Slide 6 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
Snelweg
B
Stoplicht
C
Zebrapad
D
School
Slide 7 - Quiz
Welk woord hoort bij verkeersborden?
A
Regels
B
Stoplicht
C
Zebrapad
D
School
Slide 8 - Quiz
Welke woorden hoort bij dit verkeersbord?
A
Je mag niet ...
B
Je moet ...
C
Zebrapad
D
Let op!
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Vul de goede vorm in:
Maria ... geen melk.
A
mogen
B
mag
Slide 11 - Quiz
Vul de goede vorm in:
Je ... morgen niet komen.
A
kunnen
B
kan
C
kun
D
kunt
Slide 12 - Quiz
U kun goed Nederlands spreken.
Is deze zin goed?
A
Ja.
B
Nee.
Slide 13 - Quiz
Vul de goede vorm in:
Ik ... in het weekend sporten.
A
kunnen
B
kan
C
kun
D
kunt
Slide 14 - Quiz
in
de doos,
achter
de doos,
aan
de muur
aan
Slide 15 - Slide
De foto hangt ....... de muur.
A
aan
B
voor
C
naast
D
onder
Slide 16 - Quiz
De boeken staan ....... de plank.
A
op
B
in
C
naast
D
voor
Slide 17 - Quiz
Jody is ..... naar Groningen.
A
doorgeven
B
onderweg
C
thuis
D
file
Slide 18 - Quiz
Kijk naar het plaatje.
Slide 19 - Slide
Je moet hier:
A
Bij de tweede straat naar links.
B
Bij de eerste straat naar rechts.
C
Bij de derde straat naar rechts.
D
Rechtdoor.
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Wij beginnen ........ 8.45 uur met de les.
A
tot
B
in
C
om
D
van .... tot
Slide 22 - Quiz
........ september ben ik jarig.
A
tot
B
in
C
om
D
van .... tot
Slide 23 - Quiz
Groningen ligt in het ... van Nederland.
A
noorden
B
oosten
C
zuiden
D
westen
Slide 24 - Quiz
Wat is goed?
A
Zij gaan in 14 april trouwen.
B
Zij gaan op 14 april trouwen.
C
Zij gaan om 14 april trouwen.
D
Zij gaan tot 14 april trouwen.
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Slide
Nederland heeft 14 provincies.
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quiz
Wat is de hoofdstad van Groningen?
A
Friesland
B
Groningen
C
Drenthe
D
Assen
Slide 28 - Quiz
Wat is de hoofdstad van Nederland?
A
Rotterdam
B
Den Haag
C
Amsterdam
D
Haarlem
Slide 29 - Quiz
Kijk goed naar het volgende plaatje.
Hoe laat vertrekt de eerste trein naar Utrecht?
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Je ben om kwart over twee op het station. Ben je op tijd?
A
Ja.
B
Nee.
Slide 32 - Quiz
Dit is ........ huis.
A
onze
B
ons
Slide 33 - Quiz
Deze man woont naast je.
Hij is ... buurman
A
jouw
B
zijn
C
uw
D
hun
Slide 34 - Quiz
Wij hebben drie tassen.
Het zijn ... tassen.
A
zijn
B
mijn
C
onze
D
haar
Slide 35 - Quiz
Zij gaat met ... fiets.
A
zijn
B
ons
C
haar
D
jouw
Slide 36 - Quiz
Maak een zin met:
vanochtend
Slide 37 - Open question
Maak een zin met:
rechtsaf
Slide 38 - Open question
Maak een zin met:
trein - vertrekt
Slide 39 - Open question
Maak een goede zin:
in het oosten - Enschede - ligt
Slide 40 - Open question
Maak een goede zin:
vertrekt - De bus - om 10.14 uur
Slide 41 - Open question