Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

present perfect herhaling

Never have I ever .....

present perfect - past simple
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Never have I ever .....

present perfect - past simple

Slide 1 - Slide

Herhaling


                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 2 - Slide

Wat is dan het voltooid deelwoord?
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 3 - Slide

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted

Slide 4 - Slide

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het derde woord uit de rijtjes 
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought

Slide 5 - Slide

I ......never......(to steal) something

Slide 6 - Open question

He .......never.......( to be)
a superhero

Slide 7 - Open question

Vragen maken in de present perfect
zet have/has aan het begin van de zin
vb
  • he has eaten at a restaurant
  • has he eaten at a restaurant?

Slide 8 - Slide

ontkenningen maken in de present perfect
Zet not achter have/ has
VB
  • he has eaten in a restaurant
  • he has not eaten in a restaurant

Slide 9 - Slide

  1. Emma ........never ( to see)......... this film on TV
  2. How often......she ( to phone) ...... the office ?
  3. .......the Millers  .......... (to arrive) yet?
  4. John ..........not(to go )..... on a trip to Alaska.
  5.  .......they ever (to be) ...........to New York?
  6. Andy ...........not (to repair)....... his sister's bike.
  7. ........you (to drop)........a knife in the kitchen?
  8. I  ...........(to buy) a new laptop.
  9. ......you(to find)....... his pen yet?
  10. The students ...........not (to forget)...... their homework

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Present Perfect
Wordt gebruikt als iets in het verleden is gebeurd en nog niet is afgelopen

Slide 12 - Slide

Als je iets nog nooit heb gedaan of je hebt iets altijd al willen doen 
ervaringen
is in het verleden begonnen en nog niet afgelopen
dus present perfect

Slide 13 - Slide

before /lately /up till now /for / for how long /just 
already /never /ever /since /so far /yet
signaalwoorden :
(als deze woorden in de zin staan moet je meestal de present perfect gebruiken)

Slide 14 - Slide

Uitzondering
het is wel afgelopen maar je gebruikt toch 
de present perfect

Het is  afgelopen maar het resultaat is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.


I have lost my keys.
Je bent niet meer bezig je sleutels te verliezen maar het resultaat ( bv. je kunt je huis niet in) is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

past simple
is het al afgelopen?
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ja
staat er in de zin
wanneer het is
gebeurd?
ja
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ww + ed /
2e vorm onr

ja
no
No
ja

Slide 17 - Slide

He .........................(come / just) home


A
simple past
B
present perfect

Slide 18 - Quiz

They ...........(buy) their car two years ago
A
simple past
B
present perfect

Slide 19 - Quiz

I ..............(see / not) anyone yet.
A
simple past
B
present perfect

Slide 20 - Quiz

James ...................(find)
your ring in the garden yesterday.
A
simple past
B
present perfect

Slide 21 - Quiz

We ............(prepare / already) dinner.

A
simple past
B
present perfect

Slide 22 - Quiz

Mary .................(win) the lottery last year.
A
simple past
B
present perfect

Slide 23 - Quiz

is het al afgelopen?
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ja
staat er in de zin
wanneer het is
gebeurd?
ja
past simple
nee
present perfect
(have/has volt dw)

Slide 24 - Slide

He ...........(to dance) as a superhero at halloween last year

Slide 25 - Open question

She .........(to buy) a new car

Slide 26 - Open question

we ...........(to buy) a new car
yesterday

Slide 27 - Open question

He .......(to go) to school

Slide 28 - Open question

They ............(to go) to school
this morning

Slide 29 - Open question

He ......(to get)a ride to school this morning

Slide 30 - Open question

He .... (to get) a ride home

Slide 31 - Open question

He ......(to jump) in a puddle this morning

Slide 32 - Open question

Our cats ........(to sleep) in a box last night

Slide 33 - Open question