RSG 't Rijks

4 mavo leesvaardigheid signaalwoorden

Bienvenue!
1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Bienvenue!

Slide 1 - Slide

PROGRAMME
Signaalwoorden
Aan het eind van de les:
- ken ik de signaalwoorden en het verband ervan;

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Signaalwoorden
Functie?
Voorbeelden?

Slide 4 - Mind map

Signaalwoorden
Wat geven signaalwoorden aan?
  • geven het verband aan tussen zinnen en alinea's
  • geven belangrijke informatie over de opbouw van de tekst.


7 categorieën signaalwoorden:
1. Bepalingen van tijd           5. Tegenstelling
2. Doel                                      6. Concluderen/samenvatten
3. Reden/uitleg/gevolg
4. Opsomming

Slide 5 - Slide

Signaalwoorden
  1. Bepalingen van tijd/volgorde
    Aan de hand van woorden als 'vervolgens' en 'tenslotte' wordt de tijd/volgorde duidelijk.

au début, à partir de, autrefois
tout d'abord, premièrement, avant
puis, ensuite, après
enfin, finalement

Slide 6 - Slide

Signaalwoorden
2. Doel
Het doel van het onderwerp wordt duidelijk
afin de 
pour 

Il veut travailler pour acheter un nouveau portable.

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden
3. Reden/uitleg/gevolg
Er wordt een reden of oorzaak gegeven voor een eerdere gebeurtenis.
à cause de
parce que
ça veut dire
c'est-à-dire
causé par

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden
4. Opsomming
Bepaalde woorden worden versterkt of er wordt iets aan toegevoegd.

aussi
en plus
de plus
et
en outre

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden
5. Tegenstelling
Een eerdere uitspraak in dezelfde zin of in de alinea wordt ontkend.

par contre
au lieu de
pourtant
alors que
contrairement à

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden
6. Samenvatten/concluderen
Er wordt een conclusie gegeven of de tekst wordt in 1 regel samengevat.

bref
donc
alors
pour conclure
enfin, finalement
en résumé




Slide 11 - Slide

Examentips
  • Signaalwoorden kun je uit je hoofd leren, zodat je ze niet meer op hoeft te zoeken tijdens het examen. Je weet dan meteen het verband van de zinnen/alinea's.

  • Zoek altijd eerst naar signaalwoorden als er vragen worden gesteld over het verband tussen bijv. twee alinea's of twee tekstgedeeltes. 

Slide 12 - Slide

Exercice
Vertaal de zinnen, markeer het signaalwoord en geef het verband aan.
  1. Finalement, j'ai décidé de rester à la maison.
  2. Je dois travailler ce soir, c'est-à-dire que je ne peux pas aller au ciné avec toi.
  3. À cause de la mauvaise économie, j'ai perdu mon emploi.
  4. Je n'ai plus de fromage, par conséquent je dois aller au supermarché.
  5. Il avait oublié son sac à dos, il avait aussi oublié son parapluie.
  6. Viens m'aider au lieu de rester là à ne rien faire!
  7. Bref, ce n'est pas possible.

Slide 13 - Slide

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je peux travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais

Slide 14 - Quiz

Tegenstellingen
mais = maar

pourtant = echter
par contre = daarentegen
bien que = hoewel
au lieu de = in plaats van

Slide 15 - Slide

Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
pourtant
D
par contre

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre

Slide 17 - Quiz

Samenvatting/conclusie
bref = kortom
en résumé = samenvattend
donc = dus
enfin / finalement = tenslotte

Slide 18 - Slide

Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 20 - Quiz

Toevoeging / Aaneenschakeling / Opsomming

et = en
aussi = ook
de plus/en plus = bovendien
d'abord = ten eerste
puis/ensuite = vervolgens

Slide 21 - Slide

Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
donc
B
et
C
de plus
D
ensuite

Slide 22 - Quiz

Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia

Slide 23 - Slide

Wat is het signaalwoord in dit tekstje?
En wat is het verband?

Slide 24 - Open question

Wat geeft het signaalwoord «pourtant» aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 25 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

Je ne sors pas ______ il pleut.

A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre

Slide 26 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

J'ai fait toujours mes devoirs, ______ je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus

Slide 27 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

D'abord j'ai embrassé ma mère, ______ mon père
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc

Slide 28 - Quiz

Vul het passende signaalwoord in:

J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, j'ai pratiqué beaucoup, ______ je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref

Slide 29 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
car
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
comme
ensuite
alors
d'abord
puis
parce que
bref
cependant

Slide 30 - Drag question

Zoek de signaalwoorden in de tekst en schrijf ze hieronder.

Slide 31 - Open question

Vul in op de volgende dia: 
waarvoor is dit een oproep?

Slide 32 - Slide

Welke oproep wordt er gedaan?

Slide 33 - Open question

Au travail
Faire:
  • Grandes Lignes paragraaf A: wel/niet vragen page 136-141
  • Examenidioom chapitre 15, 17 + lijst signaalwoorden
  • Oefenexamen

Slide 34 - Slide

Au travail
Oefen hier chapitre 9 van examenidioom

Slide 35 - Slide