RSG 't Rijks

persoonlijke voornaamwoorden

Bonjour
3H
1 / 62
next
Slide 1: Slide
FrMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 62 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Bonjour
3H

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
- planning noteren
- Parijs, wie gaat mee?
- Ondersteuningslessen scheikunde, natuurkunde, wiskunde, Grieks en Latijn?
- D063: stiltewerkplek
- boekjes PWS
-les: persoonlijke voornaamwoorden (morgen verder)




Slide 2 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden

Slide 3 - Slide

Planning du cours:
- pourquoi on apprend cela?
- le schéma complet
-les pronoms personnels sujet et cod (onderwerp en lijdend voorwerp)
- faire des exercices

Slide 4 - Slide

parce que...
On utilise les pronoms personnels tout le temps!
On va regarder ensemble:
- une chanson
- une texte

Slide 5 - Slide

Une chanson
Noteer alle pronoms personnels die je ziet/hoort

Slide 6 - Slide

les réponses

Slide 7 - Slide

Un texte

Slide 8 - Slide

pg 93 
grammairriche

Slide 9 - Slide

Pronom personnel
1 le pronom personnel SUJET (onderwerp)
2 le pronom personnel COD (lijdend voorwerp)
3 le pronom personnel COI (meewerkend voorwerp)
4 la forme tonique (nadruk/klemtoon/voorzetselvoorwerp)
5 en
6 Y

Slide 10 - Slide

Quel texte préférez-vous ? Comparez !
TEXTE 1 
Je connais Grégoire très bien. C’est la première fois que je vois Grégoire comme ça avec quelqu’un. Je pense que Grégoire a vraiment trouvé sa moitié. Le programma a permis à Grégoire de faire connaissance avec Alizée.

TEXTE 2
Grégoire, je le connais très bien. C’est la première fois que je le vois comme ça avec quelqu’un. Je pense qu’il a vraiment trouvé sa moitié. Le programme lui a permis de faire connaissance avec Alizée.

Slide 11 - Slide

1 Le pronom personnel sujet
- Wordt gebruikt om herhalingen te vermijden bij het onderwerp.

Slide 12 - Slide

Le pronom personnel SUJET

Slide 13 - Mind map

1 Le pronom personnel sujet
ik= je
jij= tu
hij/zij/men= il/elle/on
wij= nous
jullie= vous
zij= ils/elles

Slide 14 - Slide

July danse.
......danse.

Slide 15 - Open question

Maman et moi dormons.
.......dormons.

Slide 16 - Open question

Toi et Marie êtes ensemble?
..........êtes ensemble?

Slide 17 - Open question

Pronom personnel
1 le pronom personnel SUJET (onderwerp)
2 le pronom personnel COD (lijdend voorwerp)
3 le pronom personnel COI (meewerkend voorwerp)
4 la forme tonique (nadruk/klemtoon/voorzetselvoorwerp)
5 en
6 Y

Slide 18 - Slide

2 Le pronom personnel COD
- Wordt gebruikt om een lijdend voorwerp te vervangen.
Hoe kan je een LV vinden in de zin?
ONDERWERP+PV+WIE/WAT? 
Ik eet appels.  LV=?
Ik lees horrorverhalen. LV=?
Juliette leert Frans. LV?

Slide 19 - Slide

Je mange des pommes.
COD?

Slide 20 - Open question

Je lis des histoires d'horreur.
COD?

Slide 21 - Open question

Le pronom personnel COD (lijdend voorwerp): formes
me/m'  
te/t'
le/la/l'
 nous
vous
les
ex.: Tu achètes les cadeaux? --> Tu les achètes.
Tu prends maman et moi en photo? --> Tu nous prends en photo?


Slide 22 - Slide

J'appelle mes parents.
Je.... appelle.

Slide 23 - Open question

Je veux le nouvel Iphone.
Je .... veux.

Slide 24 - Open question

Ik zie jou.

Slide 25 - Open question

Le pronom personnel COD: exceptions
  • attendre: Nous attendons nos parents (lijdend voorwerp) /Wij wachten op onze ouders (voorzetselvoorwerp)
  • écouter: Nous écoutons le prof (lijdend voorwerp)/ Wij luisteren naar de leraar (voorzetselvoorwerp)
  • regarder: Elle regarde la télévision (lijdend voorwerp) / Zij kijkt naar de televisie (voorzetselvoorwerp) 
  • aimer: Elle aime les tomates (lijdend voorwerp)/ Zij houdt van tomaten (voorzetselvoorwerp)

Slide 26 - Slide

oefeningen
Grammairriche
Noteer ze in het schrift dat je mee naar huis neemt.
207 t/m 214 (m.u.v. 210)-->devoirs pour mardi prochain


Slide 27 - Slide

Bonjour
3H

Slide 28 - Slide

Aujourd'hui
- répéter pronom personnel sujet et COD
-corriger les devoirs
-pronom personnel COI




Slide 29 - Slide

Pronom personnel
1 le pronom personnel SUJET (onderwerp)
2 le pronom personnel COD (lijdend voorwerp)
3 le pronom personnel COI (meewerkend voorwerp)
4 la forme tonique (nadruk/klemtoon/voorzetselvoorwerp)
5 en
6 Y

Slide 31 - Slide

Le pronom personnel COI
-wordt gebruikt om een meewerkend voorwerp te vervangen.
Hoe kan je MWV vinden in de zin?
ONDERWERP + PV + AAN WIE/VOOR WIE?
Ik geef bloemen aan mama. MWV=?
Ik koop snoep voor de kinderen.MWV=?

Slide 32 - Slide

Maman téléphone à Marie.

COI?
A
maman
B
téléphone
C
Marie
D
à Marie

Slide 33 - Quiz

Le pronom personnel COI: formes
me/m'
te/t'
lui
nous 
vous
leur
Tu achètes des fleurs pour maman. --> Tu lui achètes des fleurs.
J'offre des bonbons aux enfants. --> Je leur offre des bonbons.

Slide 34 - Slide

Au travail
215,217,219,223,224,225,227
alles hele zinnen behalve 225.
devoirs pour mardi

Slide 35 - Slide

Bonjour
3H

Slide 36 - Slide

Aujourd'hui
- répéter pronom personnel sujet/COD/COI
-corriger les devoirs
-pronom personnel tonique (met nadruk/voorzetselvoorwerp)




Slide 37 - Slide

Pronom personnel
1 le pronom personnel SUJET (onderwerp)
2 le pronom personnel COD (lijdend voorwerp)
3 le pronom personnel COI (meewerkend voorwerp)
4 la forme tonique (nadruk/klemtoon/voorzetselvoorwerp)
5 en
6 Y

Slide 39 - Slide

pg 93 
grammairriche

Slide 40 - Slide

Les pronoms toniques
De persoonlijke voornaamwoorden met nadruk: 
moi              mij, ik
toi                jou, jij 
lui                hem, hij
elle             haar, zij
nous          ons, wij
vous           jullie, u
eux             hen, zij (m)
elles           hen, zij (v)

Slide 41 - Slide

Les pronoms toniques 
Wanneer?
1.  na een voorzetsel (ook de) + personen
Ik ga met hem uit - Je sors avec lui
Ik praat over haar - Je parle d'elle
Let op!
niet na het voorzetsel à + personen (want dat is meewerkend voorwerp, COI), behalve bij: penser à + persoon en à (=van) + persoon.
exemple:
je pense à toi / ce livre n'est pas à moi, il est à toi.


Slide 42 - Slide

Les pronoms toniques 
- als je iets met nadruk zegt
Qui n'a pas fait ses devoirs? Toi!

- na c'est of ce sont 
Qui est Pierre? C'est lui
Qui ont fait ce magnigique dessin? Ce sont elles!

Slide 43 - Slide

Au travail
maken: 228,229,232,234,238,239,240,241,243
alles hele zinnen, behalve 238,243
let op, de toets komt eraan, zorg dat je de leerstof in stukjes verdeelt! Verdeel ook de stof van de toetsweek in stukjes.
devoirs pour mardi

Slide 44 - Slide

Bonjour
3H

Slide 45 - Slide

Aujourd'hui
-corriger les devoirs
-pronom personnel En/Y




Slide 46 - Slide

Pronom personnel
1 le pronom personnel SUJET (onderwerp)
2 le pronom personnel COD (lijdend voorwerp)
3 le pronom personnel COI (meewerkend voorwerp)
4 la forme tonique (nadruk/klemtoon/voorzetselvoorwerp)
5 en
6 Y

Slide 47 - Slide

pg 93 
grammairriche

Slide 48 - Slide

Y en EN

Slide 49 - Slide

Y / EN
 - Verwijst altijd naar iets anders​ (naar zaken)

 - Je vertaalt met er (erover, erheen, ernaar, erin...)​

Wanneer Y? Wanneer EN? 

Slide 50 - Slide

Traduction 'Y' & 'EN'

Slide 51 - Slide

y/en
- EN vervangt de + zelfstandig naamwoord
Je mange des bananes. J´en mange.

- Y vervangt alle andere voorzetsels + zelfstandig naamwoord
Il habite dans une maison. Il y habite.

Slide 52 - Slide

Y

Slide 53 - Slide

De plek van "en/y"
- en / y --> altijd voor het hele werkwoord.

- staat er geen heel werkwoord in de zin? --> direct voor de persoonsvorm

- on va en  faire deux. | on en  fait deux. (telwoord blijft staan!)
- on peut y  aller en bus. | on y  va en bus.

Slide 54 - Slide

Wat betekent 'y' in de zin "Oui, je vais y aller" ?
A
dat
B
het
C
erheen
D
daar

Slide 55 - Quiz

Vervang door: en of y:
Nous voulons aller en France
A
nous y voulons aller
B
nous voulons y aller
C
nous voulons en aller
D
nous en voulons aller

Slide 56 - Quiz

Vervang door: en of y:
Je vais à Paris
A
J' y vais
B
J'en vais
C
Je lui vais
D
Je la vais

Slide 57 - Quiz

Vervang door: en of y:
Je veux manger des bonbons.
A
j'en veux manger
B
je veux en manger
C
j'y veux manger
D
je veux y manger

Slide 58 - Quiz

(sleep blauw over rood)
Tu vas à la médiathèque? 
Oui, j'...vais pour faire mes devoirs.
Tu bois du thé?
Oui, j'.... bois tous les matins. 
As-tu mangé des fraises? 
Oui, j'.... ai mangé. 
Tu vas au cinéma?
Bien sûr j'.... vais cet après-midi.
Tu es allé sur la piste noire? 
Oui, j’..... suis allé.
Vous êtes au café? 
Non, nous n’..... sommes pas encore.
Nous allons acheter des fleurs, je vais......en acheter.
y
en
en
y
y
y
en

Slide 59 - Drag question

Verschil tussen alle pers. vnmwd
1. Als onderwerp:
Je suis petit.
2. Als vervanging van LV:
Je donne une fleur. Je la donne.
3. Als vervanging van MV (mensen):
-Je donne une fleur à ma mère. Je lui donne une fleur.
4. Met nadruk:
Moi, je suis petit.
- Vervanging door EN:
5. Je mange des pommes. J´en mange.
- Vervanging door Y (dingen of plaats):
6. Je vais aller à Paris. Je vais y aller.

Slide 60 - Slide

Ik begrijp hoe ik in het Frans delen van de zin kan vervangen door 'y' en 'en'.
A
Ja, dit lukt al goed.
B
Ja, maar ik vind het nog moeilijk.
C
Nee, ik heb extra hulp/uitleg nodig.

Slide 61 - Quiz

Au travail
maken: 245,246,247,249,351,253,254,255,257,261,263,266,267,269,270, 271
alles hele zinnen
 
let op, de toets komt eraan, zorg dat je de leerstof in stukjes verdeelt! Verdeel ook de stof van de toetsweek in stukjes.

devoirs pour mardi, vendredi on continue à travailler

Slide 62 - Slide