RSG 't Rijks

2021 brugklas spelling zwakke ww

spelling werkwoorden
verleden tijd zwakke werkwoorden
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

spelling werkwoorden
verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

het (maken) hem achteraf niets uit
A
maakte
B
maakten
C
maakde
D
maakden

Slide 3 - Quiz

De Belastingdienst (vergoeden) een groot deel van de hypotheken.
A
vergoedte
B
vergoedten
C
vergoedde
D
vergoedden

Slide 4 - Quiz

Vroeger (printen) mijn ouders niet veel
A
printte
B
printten
C
printde
D
printden

Slide 5 - Quiz

Peter (kokhalzen) toen hij de film voor het eerst zag
A
kokhalzte
B
kokhalste
C
kokhalzde
D
kokhalsde

Slide 6 - Quiz

Hij (beweren) dat hij nooit meer enge films zou kijken
A
beweerte
B
beweerten
C
beweerde
D
beweerden

Slide 7 - Quiz

Daarna (ontspannen) Peter zich door Frozen te kijken
A
ontspante
B
ontspanten
C
ontspande
D
ontspanden

Slide 8 - Quiz

Een week geleden (storten) een vliegtuig neer.
A
storte
B
stortte
C
stortde
D
stortden

Slide 9 - Quiz

Het toestel (kampen) met motorproblemen
A
kampte
B
kampten
C
kampde
D
kampden

Slide 10 - Quiz

William en Kate (noemen) hun zoon George
A
noemte
B
noemten
C
noemde
D
noemden

Slide 11 - Quiz

Twee mannen (willen) de prijs winnen
A
wilte
B
wilten
C
wilde
D
wilden

Slide 12 - Quiz

Anneke (beloven) mij plechtig dat ze het zou doen
A
beloofte
B
belooften
C
beloofde
D
beloofden

Slide 13 - Quiz

De kat ................... de muis gisteren.
doden (vt)

Slide 14 - Open question

Mijn oma ........................... een taart.
bakken (vt)

Slide 15 - Open question

Alle leerlingen ........................... among us.
spelen (vt)

Slide 16 - Open question

De hele klas ............................ een brief.
schrijven (vt)

Slide 17 - Open question

De kok ......................... een heerlijke soep.
bereiden (vt)

Slide 18 - Open question

bereiden (tt)
De kok ................................. een voorgerecht.

Slide 19 - Open question