What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
RSG 't Rijks
‹
Return to search
1mh H5 woordenschat
H5 woordenschat
1 / 15
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
This lesson contains
15 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
10 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
H5 woordenschat
Slide 1 - Slide
Weten we het nog?
Ik kan de betekenis van een onbekend woord vinden met behulp van een bekend woorddeel.
Ik weet de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen uit de paragraaf.
Slide 2 - Slide
Zoek een bekend woorddeel:
Samenstellingen zijn woorden die bestaan uit twee woorden
Woorden met een voorvoegsel
Woorden met een achtervoegsel
Slide 3 - Slide
Zo zoek je een bekend woorddeel
Kijk welke delen van het woord jij al kent.
Kijk of er een voorvoegsel voor het woord staat,
bijvoorbeeld: on-, ont-, her-.
Kijk of er een achtervoegsel achter het woord staat,
bijvoorbeeld: -vol, -loos.
Slide 4 - Slide
Wat is een bekend woorddeel?
A
Dat je het hele woord kent.
B
Je hebt het woord al eens ergens gezien.
C
Een deel van het woord dat je al kent.
Slide 5 - Quiz
Wat is een samengesteld woord?
A
Woorden die samengesteld zijn uit één woord.
B
Woorden die samengesteld zijn uit twee woorden.
C
Een deel van het woord dat je al kent.
Slide 6 - Quiz
Wat is de betekenis van 'sfeervol'?
A
Iets met een goede sfeer
B
Gezellig
C
Vol met gezelligheid
Slide 7 - Quiz
Wat is een voorvoegsel?
A
Een woord voor een ander woord
B
Een klein stukje voor het woord bijv. on of her
C
Iets wat achter een woord staat
Slide 8 - Quiz
Bevat 'niet gezond' een voorvoegsel?
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Een achtervoegsel staat achter het woord.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Bevat 'naamloos' een achtervoegsel?
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Wat is een impulsaankoop?
A
Iets kopen zonder daar eerst over na te denken
B
Iets wat je graag wilt hebben
C
Een snelle aankoop.
Slide 12 - Quiz
Wat is de betekenis van herinrichting?
A
Nieuwe spullen kopen
B
Opnieuw iets maken
C
Opnieuw inrichten
Slide 13 - Quiz
Wat betekent retour?
A
Opsturen
B
Terug naar de afzender
C
Naar iemand anders sturen
Slide 14 - Quiz
Vragen?
Slide 15 - Slide