What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
RSG 't Rijks
‹
Return to search
1hv - Frans herhaling chap 5 gram
Werkwoorden -er
Werkwoorden die eindigen op –er.
1. De stam van het werkwoord vind je door deze –er eraf te halen
2. Vervolgens plak je de uitgangen er achteraan.
Een voorbeeld is ‘habiter’ (wonen):
j’ habit
e
— ik woon
tu habit
es
— jij woont
il/elle/on habit
e
— hij/zij/men woont
nous habit
ons
— wij wonen
vous habit
ez
— jullie wonen
ils/elles habit
ent
— zij wonen
1 / 22
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
22 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoorden -er
Werkwoorden die eindigen op –er.
1. De stam van het werkwoord vind je door deze –er eraf te halen
2. Vervolgens plak je de uitgangen er achteraan.
Een voorbeeld is ‘habiter’ (wonen):
j’ habit
e
— ik woon
tu habit
es
— jij woont
il/elle/on habit
e
— hij/zij/men woont
nous habit
ons
— wij wonen
vous habit
ez
— jullie wonen
ils/elles habit
ent
— zij wonen
Slide 1 - Slide
Werkwoorden op -er
Slide 2 - Slide
Welke uitgang komt er bij
'je'
A
e
B
es
C
ons
D
ez
Slide 3 - Quiz
Welke uitgang komt er bij
'vous'
A
ons
B
ez
C
e
D
ent
Slide 4 - Quiz
Welke uitgang komt er bij
'mes parents'
A
ent
B
ont
C
a
D
ez
Slide 5 - Quiz
Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 6 - Slide
Het bijvoeglijk naamwoord
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
regel.
-
-s
-e
-es
klein
petit
petits
petite
petites
rood
rouge
rouges
rouge
rouges
grijs
gris
gris
grise
grises
Slide 7 - Slide
plaats: achter het zelfst.nw
un garçon italien
une maison moderne
un livre rouge
les tables bleues
Slide 8 - Slide
uitzonderingen
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
ien
italien
italiens
italienne
italiennes
eux
heureux
heureux
heureuse
heureuses
if
sportif
sportifs
sportive
sportives
Slide 9 - Slide
uitzonderingen
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
mooi
beau
beaux
belle
nouvelles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles
bon
bon
bons
bonne
bonnes
Slide 10 - Slide
Kies de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
A
La verte voiture
B
La vert voiture
C
La voiture verte
D
La voiture vert
Slide 11 - Quiz
Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.
Slide 12 - Quiz
Waarom zijn er uitzonderingen bij het bijvoeglijk naamwoord?
A
Omdat dat nou eenmaal zo is
B
Omdat de vorm anders kan zijn
C
Omdat zowel de vorm als de plaats anders kan zijn
D
Omdat de plaats anders kan zijn
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk meervoud
A
s
B
se
C
x
D
es
Slide 15 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
Les parents sont ...
A
Italien
B
Italienne
C
Italiens
D
Italiennes
Slide 16 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.
Slide 17 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.
Slide 18 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
J'aime les ... voitures.
A
rouges
B
bleu
C
sportifs
D
vieille
Slide 19 - Quiz
Hoe maak je een bijvoeglijk naamwoord 'vrouwelijk' ?
A
met een extra -e
B
met een extra -s
C
met 'la'
D
een bnw is altijd mannelijk
Slide 20 - Quiz
In welk van deze zinnen staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ma tante habite à Paris.
B
Il veut acheter des vêtements.
C
Sa copine est très intélligente.
D
Au bout de la rue, il y a une boulangerie.
Slide 21 - Quiz
Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
A
La petit chaise.
B
la petite chaise.
C
Les chaises petit.
D
Les chaises petitas.
Slide 22 - Quiz