RSG 't Rijks

woensdag 18 januari 2023 futur simple

Bonjour
3H
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour
3H

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
  • Planning komende weken
  • Parler 5 minutes (antwoord geven uit je hoofd)
  • Chapitre 3: leçon C

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Planning
  1. Vandaag: les C
  2. Vrijdag: les C en D
  3. week 23 januari: zelfstandig les E en F maken en leren (zie huiswerk week erop)
  4. week 30 januari: les H en J maken en leren (overhoring in de les voor 0,3)
  5. 8 februari: toets





Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Notez:
Voor we beginnen met de opdrachten van les C gaan we eerst de werkwoorden in ons schrift noteren. Pak de uitgeschreven werkwoorden in je schrift erbij en noteer bij elk werkwoord de het rijtje+ de vertaling van de futur simple erbij.

Slide 11 - Slide

avoir, futur simple
être, futur simple
j'aurai
ik zal hebben
je serai
ik zal zijn
tu auras
jij zal hebben
tu seras
jij zal zijn
il/elle/on aura
hij/zij/men- wij zal-zullen hebben
il/elle/on sera
hij/zij/men-wij zal-zullen zijn
nous aurons
wij zullen hebben
nous serons
wij zullen zijn
vous aurez
u zult hebben/jullie zullen hebben
vous serez
u zult zijn/ jullie zullen zijn
ils/elles auront
zij zullen hebben
ils/elles seront
zij zullen zijn

Slide 12 - Slide

aller, futur simple
faire, futur simple
j'irai
ik zal gaan
je ferai
ik zal maken/doen
tu iras
jij zal gaan
tu feras
jij zal maken/doen
il/elle/on ira
hij/zij/men- wij zal-zullen gaan
il/elle/on fera
hij/zij/men-wij zal-zullen maken/doen
nous irons
wij zullen gaan
nous ferons
wij zullen maken/doen
vous irez
u zult gaan/jullie zullen gaan
vous ferez
u zult maken/doen/ jullie zullen maken/doen
ils/elles iront
zij zullen gaan
ils/elles feront
zij zullen maken/doen

Slide 13 - Slide

pouvoir, futur simple
vouloir, futur simple
je pourrai
ik zal kunnen
je voudrai
ik zal willen
tu pourras
jij zal kunnen
tu voudras
jij zal willen
il/elle/on pourra
hij/zij/men- wij zal-zullen kunnen
il/elle/on voudra
hij/zij/men-wij zal-zullen willen
nous pourrons
wij zullen kunnen
nous voudrons
wij zullen willen
vous pourrez
u zult kunnen/jullie zullen kunnen
vous voudrez
u zult willen/ jullie zullen willen
ils/elles pourront
zij zullen kunnen
ils/elles voudront
zij zullen willen

Slide 14 - Slide

mettre, futur simple
leggen, zetten, aantrekken
prendre, futur simple
je mettrai
ik zal leggen
je prendrai
ik zal nemen
tu mettras
jij zal leggen
tu prendras
jij zal nemen
il/elle/on mettra
hij/zij/men- wij zal-zullen leggen
il/elle/on prendra
hij/zij/men-wij zal-zullen nemen
nous mettrons
wij zullen leggen
nous prendrons
wij zullen nemen
vous mettrrez
u zult leggen/jullie zullen leggen
vous prendrez
u zult nemen/ jullie zullen nemen
ils/elles mettront
zij zullen leggen
ils/elles prendront
zij zullen nemen

Slide 15 - Slide

venir, futur simple
dire, futur simple
je viendrai
ik zal komen
je dirai
ik zal zeggen
tu viendras
jij zal  komenleggen
tu diras
jij zal zeggen
il/elle/on viendra
hij/zij/men- wij zal-zullen  komen
il/elle/on dira
hij/zij/men-wij zal-zullen zeggen
nous viendrons
wij zullen komen
nous dirons
wij zullen zeggen
vous viendrez
u zult l komen/jullie zullen  komen
vous direz
u zult zeggen/ jullie zullen zeggen
ils/elles viendront
zij zullen komen
ils/elles diront
zij zullen zeggen

Slide 16 - Slide

ww op -er, futur simple
bijv. regarder
ww op -ir, futur simple
bijv. choisir
je regarderai
ik zal kijken
je choisirai
ik zal kiezen
tu regarderas
jij zal kijken
tu choisiras
jij zal kiezen
il/elle/on regardera
hij/zij/men- wij zal-zullen  kijken
il/elle/on choisira
hij/zij/men-wij zal-zullen kiezen
nous regarderons
wij zullen kijken
nous choisirons
wij zullen kiezen
vous regarderez
u zult  kijken/jullie zullen  kijken
vous choisirez
u zult kiezen/ jullie zullen kiezen
ils/elles regarderont
zij zullen  kijken
ils/elles choisiront
zij zullen kiezen

Slide 17 - Slide

ww op -re, futur simple
bijv. vendre
je vendrai
ik zal verkopen
tu vendras
jij zal verkopen
il/elle/on vendra
hij/zij/men- wij zal-zullen verkopen
nous vendrons
wij zullen verkopen
vous vendrez
u zult verkopen/jullie zullen verkopen
ils/elles vendront
zij zullen verkopen

Slide 18 - Slide


Wat is een vorm van de futur?
VISITER
A
je visite
B
je visiterai
C
je visiter
D
je visitai

Slide 19 - Quiz


Wat is een vorm van de futur?
DEMENAGER
A
ils déménagent
B
ils déménagerent
C
ils déménageront
D
ils déménager

Slide 20 - Quiz


Wat is een vorm van de futur?
ACHETER
A
nous achterons
B
nous achterez
C
nous achetons
D
nous acheter

Slide 21 - Quiz


Wat is een vorm van de futur?
FINIR
A
nous finons
B
nous finissons
C
nous finions
D
nous finirons

Slide 22 - Quiz


Wat is een vorm van de futur?
PARTIR
A
elle partira
B
elle partiras
C
elle part
D
elle parte

Slide 23 - Quiz


Wat is een vorm van de futur?
PRENDRE
A
tu prends
B
tu prendras
C
tu prendreas
D
tu prendre

Slide 24 - Quiz


Wat is een vorm van de futur?
DIRE
A
je dirai
B
je direai
C
je dis
D
je disai

Slide 25 - Quiz

Welke futur stam heeft het werkwoord

AVOIR
A
aur
B
ser
C
pourr
D
fer

Slide 26 - Quiz

Welke futur stam heeft het werkwoord

vouloir
A
pourr
B
voudr
C
ser
D
aur

Slide 27 - Quiz

Welke futur stam heeft het werkwoord

ETRE
A
fer
B
ir
C
aur
D
ser

Slide 28 - Quiz

Welke futur stam heeft het werkwoord

ALLER
A
fer
B
aur
C
ser
D
ir

Slide 29 - Quiz