RSG 't Rijks

M3 H3 Lezen: verbanden en signaalwoorden

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

DOEL

VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN

- je kunt met behulp van signaalwoorden opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden in een tekst herkennen en begrijpen

Slide 2 - Slide

Bekijk de advertentie

Slide 3 - Slide

Wat is het
belangrijkste doel
van deze advertentie?
A
adviseren
B
overtuigen
C
tot handelen aansporen
D
waarschuwen

Slide 4 - Quiz

Voor wie is
deze advertentie
vooral bedoeld?

Slide 5 - Open question

Wat wordt er onder in de advertentie opgesomd?

Slide 6 - Open question

Hoe kun je aan tickets komen?

Slide 7 - Open question

Op de site www.neonwhite.nl staan gestelde vragen met antwoorden. Je gaat er een paar bekijken.

Slide 8 - Slide

In dit antwoord staat een opsomming. Hoe herken je de opsomming?

Slide 9 - Open question

Wat wordt er opgesomd?

Slide 10 - Open question

De deuren gaan open om 19:30 en sluiten vervolgens weer om 21:30.
Aan welk woord geeft het signaal dat de deur eerst open gaat en daarna sluit?

Slide 11 - Open question

In de tekst staan voorbeelden van manieren waarbij je niet rustig bent. Noteer deze voorbeelden.

Slide 12 - Open question

Wat mag er niet?

Slide 13 - Open question

Wat mag er wel?

Slide 14 - Open question

Alcohol en roken mag niet.
HAPPY DRINKS mogen wel.

Dit noem je
A
een opsomming
B
een tegenstelling
C
een voorbeeld (toelichting)

Slide 15 - Quiz

Doe oortjes in

en bekijk de volgende filmpjes!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Ingewikkeld

of niet?


Verbanden in teksten

Slide 19 - Slide

TEKSTVERBANDEN
Zorgen ervoor dat  
woorden, zinnen en alinea's 
met elkaar samenhangen.

Slide 20 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Verbinden zinnen of alinea’s met elkaar.

Het zijn woorden die aangeven wat voor verband er tussen de verschillende alinea’s of zinnen bestaat.

Signaalwoorden helpen de lezer, geven structuur aan de tekst en zorgen voor samenhang tussen alinea’s.
 Welk signaalwoord er gebruikt wordt, ligt aan het soort tekstverband.

Slide 21 - Slide

Tekstverband voorbeeld (toelichting)


In een zin of alinea kunnen voorbeelden van zaken gegeven worden.


Signaalwoorden:

bijvoorbeeld - zo - zoals - neem nou - denk aan -

onder andere - ter illustratie

Slide 22 - Slide

Tekstverband voorbeeld (toelichting)


Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Aruba, Spanje, Brazilië en Mexico,


De voorbeelden (toelichting) zijn:
Aruba, Spanje, Brazilië en Mexico.

Slide 23 - Slide

Tekstverband tegenstelling

In een zin of een alinea kunnen zaken worden genoemd die elkaars tegenstelling zijn.


Signaalwoorden:

tegenover - maar - hoewel - echter - toch - 

aan de ene kant... - aan de andere kant ...


Slide 24 - Slide

Tekstverband tegenstelling

Veel mensen willen naar het optreden van Ed Sheeran, maar er zijn maar een beperkt aantal kaarten te koop.


De tegenstelling is:

veel mensen       beperkt aantal kaarten


Slide 25 - Slide

Tekstverband opsomming

In een zin of een alinea kunnen zaken achter elkaar opgesomd worden. Opsommingen herken je aan een dubbele punt (:), liggende streepjes (-), getallen (1,2,3...) of dots (o)


Signaalwoorden:

ten eerste - ten tweede - bovendien - ook - ten slotte - verder


Slide 26 - Slide

Tekstverband opsomming

Voor het maken van pindakaas heb je nodig: 2 zakken gezouten pinda's, 1 zak ongezouten pinda's en 0,5 dl zonnebloemolie.


De opsomming is:
- 2 zakken gezouten pinda's;
- 1 zak ongezouten pinda's;
- 0,5 dl zonnebloemolie.

Slide 27 - Slide

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?


1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 28 - Slide

Als ik op zoek ga naar verbanden in een tekst, dan lees ik de tekst heel
A
globaal
B
langzaam
C
goed
D
snel

Slide 29 - Quiz

Tijdens het lezen let ik op speciale
woorden; dat zijn de

Slide 30 - Open question

Deze woorden geven aan welk verband er bedoeld wordt.
Ik zet een streep onder deze _______________woorden.
A
moeilijke
B
verband
C
signaal
D
goede

Slide 31 - Quiz

En ik bedenk welk
____________________ dat woord
aangeeft.

Slide 32 - Open question

Daarna lees ik de zinnen __________________ ,
om te kijken of ___________________ .

Slide 33 - Open question

Bij welk verband hoort het signaalwoord MAAR?

Slide 34 - Open question

Bij welk verband hoort het signaalwoord BOVENDIEN?

Slide 35 - Open question

Bij welk verband hoort het signaalwoord ZOALS?

Slide 36 - Open question

Bij welk verband hoort het signaalwoord TENSLOTTE ?

Slide 37 - Open question

Lees de tekst en benoem de verbanden

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

EN
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld (toelichting)

Slide 40 - Quiz

MAAR
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld (toelichting)

Slide 41 - Quiz

OOK
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld (toelichting)

Slide 42 - Quiz

ONDER ANDERE
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld (toelichting)

Slide 43 - Quiz

Kun jij signaalwoorden vinden in de volgende zin?
"Ten eerste vind ik Amsterdam een mooie stad en verder vind ik het een heel gezellige stad."

Slide 44 - Open question

Kun jij signaalwoorden vinden in de volgende zin?
"Hij heeft veel verschillende soorten films in huis, onder andere de reeks van James Bond en Kuifje."

Slide 45 - Open question

Bij welk verband hoort het signaalwoord HOEWEL?

Slide 46 - Open question

Bij welk verband hoort het signaalwoord ONDER ANDERE?

Slide 47 - Open question

Wat weten we nu?
tekstverbanden en signaalwoorden
verbanden
signaalwoorden
opsomming
tegenstelling
voorbeeld (toelichitng)
liggende streepjes (-)
hoewel
daarnaast
maar
dubbele punt (:)

Slide 48 - Slide