What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
RSG 't Rijks
‹
Return to search
avoir, être, ww-er, aller,faire
Herhalen werkwoorden
-regelmatige werkwoorden
-onregelmatige werkwoorden
1 / 54
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1,2
This lesson contains
54 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
40 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herhalen werkwoorden
-regelmatige werkwoorden
-onregelmatige werkwoorden
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Het regelmatige werkwoord op -er
Slide 3 - Slide
Je / J'
Tu
il / elle / on
Nous
Vous
ils / elles
e
es
e
ons
ez
ent
Slide 4 - Drag question
Vertaal:
(danser) hij danst
Slide 5 - Open question
Vertaal:
(donner) jullie geven
Slide 6 - Open question
Vertaal:
(habiter) Jij woont
Slide 7 - Open question
Vertaal:
(chanter) Zij zingt
Slide 8 - Open question
Vertaal:
(regarder) Ik kijk
Slide 9 - Open question
Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont
Slide 10 - Quiz
Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche
Slide 11 - Quiz
Être
Wat weet je van het werkwoord
être ? Waar moet je op letten?
Handige tips....
Slide 12 - Mind map
zijn
Let op de uitspraak bij vou
s ê
tes : <
z
>
en bij
il
s s
ont &
elle
s s
ont...... : <
S
>
Houd
tu es
en
il / elle / on est
uit elkaar :
overal 1 "t"
Leer 2 kanten op :
F>N & N>F
tu
e
s = ....
Ils
s
ont = .....
être
Slide 13 - Mind map
AVOIR
Wat weet je van het werkwoord
avoir ?
Slide 14 - Mind map
Etre (zijn)
Je
suis
Tu
es
Il, elle, on
est
nous
sommes
vous
êtes
ils, elles
sont
Avoir (hebben)
J'
ai
Tu
as
Il, elle, on
a
nous
avons
vous
avez
ils, elles
ont
Slide 15 - Slide
Let op de uitspraak bij nous avons,
vous avez, ils ont & elles ont......
????? <Z>
Bijna alle vormen van
a
voir beginnen
met de letter
a
........ behalve......?........
Leer 2 kanten op
F>N & N>F
tu
a
s = ....
tu es = ....
Ils
o
nt = .....
Ils sont - ....
avoir
hebben
Slide 16 - Mind map
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. zij heeft
B. zij zijn
C. jij/je hebt
D. wij/we zijn
E. jij / je bent
F. wij hebben
1. nous avons
2. tu es
3. ils sont
4. tu as
5. nous sommes
6. elle a
Slide 17 - Drag question
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. u heeft
B. zij zijn
C. ik ben
D. men is / wij hebben
E. ik heb
F. jullie zijn
1. vous avez
2. j' ai
3. elles sont
4. je suis
5. on est
6. vous êtes
Slide 18 - Drag question
être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sont
suis
sommes
êtes
est
es
Slide 19 - Drag question
vertaal: ik heb
A
je suis
B
j'ai
C
je vais
Slide 20 - Quiz
Vertaal: wij zijn
A
nous sommes
B
nous allons
C
nous avons
Slide 21 - Quiz
vertaal: hij gaat
A
il va
B
il a
C
il est
Slide 22 - Quiz
Vertaal: zij is
A
elle a
B
elle est
C
elle va
Slide 23 - Quiz
vertaal: jij hebt
A
Tu es
B
Tu vas
C
Tu as
Slide 24 - Quiz
vertaal: zij gaan
A
ils vont
B
ils ont
C
ils sont
Slide 25 - Quiz
vertaal: u bent
A
vous avez
B
vous êtes
C
vous allez
Slide 26 - Quiz
Vertaal: wij hebben
A
nous sommes
B
nous allons
C
nous avons
Slide 27 - Quiz
vertaal: jij gaat
A
Tu as
B
Tu vas
C
Tu es
Slide 28 - Quiz
vertaal: zij hebben
A
Elles vont
B
Elles sont
C
Elles ont
Slide 29 - Quiz
vertaal: ik ben
A
j'ai
B
je vais
C
je suis
Slide 30 - Quiz
vertaal: wij gaan
A
nous sommes
B
nous allons
C
nous avons
Slide 31 - Quiz
Wat betekent 'être'
A
zijn
B
hebben
C
gaan
Slide 32 - Quiz
Wat betekent 'aller'
A
zijn
B
gaan
C
hebben
Slide 33 - Quiz
Wat betekent 'avoir'
A
hebben
B
zijn
C
gaan
Slide 34 - Quiz
Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
va
allons
vas
allez
vont
vais
Slide 35 - Drag question
Schrijf eens op wat het werkwoord ALLER betekent
Slide 36 - Open question
Welke vormen van ALLER (gaan) ken je?
Slide 37 - Open question
Hier volgen de vormen van ALLER (gaan)
je vais nous allons
tu vas vous allez
il va / elle va ils vont / elles vont
Slide 38 - Slide
Vul de passende vorm in bij:
Je ...
A
vais
B
vas
C
allez
D
vont
Slide 39 - Quiz
Vul de passende vorm in bij:
Nous ...
A
vas
B
va
C
allons
D
vont
Slide 40 - Quiz
Vul de passende vorm in bij:
Elles ...
A
vais
B
va
C
allons
D
vont
Slide 41 - Quiz
Is ALLER een regelmatig of een onregelmatig werkwoord?
A
regelmatig werkwoord
B
onregelmatig werkwoord
Slide 42 - Quiz
Vul de passende vorm in.
Mes copains ... au cinéma.
A
va
B
allez
C
allons
D
vont
Slide 43 - Quiz
Welke vorm van ALLER past bij:
Tu ...
Slide 44 - Open question
Welke vorm van ALLER past bij:
Vous ...
Slide 45 - Open question
Noteer
alle 6 vormen van
ALLER
Slide 46 - Mind map
Kun jij het werkwoord ALLER zonder voorbeeld al vervoegen?
Noteer je naam + ja / nee
Slide 47 - Open question
le verbe
faire
Slide 48 - Slide
faire- schrijf dit op in jouw schrift!
faire
doen/maken
je fais
ik doe/maak
tu fais
jij doet/maakt
il/elle/on fait
hij/zij/men doet/maakt
nous faisons
wij doen/maken
vous faites
jullie/u doen/maken
ils/elles font
zij doen/maken
Slide 49 - Slide
faire
het werkwoord faire wordt vaak gebruikt om een activiteit aan te geven!
par exemple:
faire du cheval = ?
faire du shopping = ?
faire du foot = ?
Slide 50 - Slide
FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites
Slide 51 - Drag question
Vous (faire) du sport
A
faisez
B
fallez
C
faites
D
fêtes
Slide 52 - Quiz
nous (faire) du cheval
A
fairons
B
faisons
C
faxons
D
fallons
Slide 53 - Quiz
Je (faire) du foot.
A
fais
B
vais
C
fait
D
vas
Slide 54 - Quiz