Karel de Grote was keizer van het Frankische Rijk. Hij wilde op een Romeinse keizer lijken. Bekijk de bron en lees de tekst. Hoe zie je op de munt NIET dat Karel de Grote op een Romeinse keizer wil lijken?
A
Hij liet zich afbeelden met een lauwerkrans om zijn hoofd
This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Karel de Grote was keizer van het Frankische Rijk. Hij wilde op een Romeinse keizer lijken. Bekijk de bron en lees de tekst. Hoe zie je op de munt NIET dat Karel de Grote op een Romeinse keizer wil lijken?
A
Hij liet zich afbeelden met een lauwerkrans om zijn hoofd
B
Hij droeg Romeinse kleding op de munt
C
Karel was een Romeinse naam
D
Hij noemde zich op munten: 'keizer'
Slide 1 - Quiz
Karel de Grote was keizer in de 9e eeuw. Deze liep van het jaar.......tot.......
A
900-1000
B
800-900
C
700-800
D
900-1000
Slide 2 - Quiz
Bekijk de kaart. Welk huidig land hoorde NIET bij het rijk van Karel de Grote?
A
Frankrijk
B
Nederland
C
Italië
D
Spanje
Slide 3 - Quiz
De tijd van monniken en ridders loopt van ...............tot....................
A
400-500
B
500-1000
C
0-500
D
500-1500
Slide 4 - Quiz
Lees de bron. Wat voor soort verandering was de invoering van munten in de tijd van Karel de Grote?
A
Politiek
B
Economisch
C
Religieus
D
Geen van allen
Slide 5 - Quiz
Wat is ook wel een andere benaming voor de tijd van monniken en ridders?
A
De hoge middeleeuwen
B
De late middeleeuwen
C
De vroege middeleeuwen
D
De eerste middeleeuwen
Slide 6 - Quiz
Wat gebeurde er NIET tijdens het verval van het West-Romeinse Rijk?
A
minder handel
B
Romeinse wegen raakten in verval
C
De onveiligheid nam toe
D
Er ontstonden meer steden
Slide 7 - Quiz
Bekijk en lees de bron. Clovis was een belangrijke Frankische koning. Hij liet zich dopen en werd christen. Daarna werd zijn macht alsmaar groter. Welke zin past bij de doop van Clovis?
A
Clovis werd naakt gedoopt
B
Bij de doop van Clovis was maar 1 persoon aanwezig
C
De soldaten van Clovis waren het niet eens met zijn doop
D
Clovis had ruzie met een duif
Slide 8 - Quiz
Waar was het hoofdkwartier van Karel de Grote?
A
Brussel
B
Aken
C
Parijs
D
Madrid
Slide 9 - Quiz
Wat heb je in SAGA niet onderzocht wat het best de macht van Karel de Grote symboliseert?
A
zijn huwelijken
B
zijn zwaard
C
kroon van de paus (zijn geloof)
D
zijn paleis
Slide 10 - Quiz
Karel de Grote regeerde over......
A
heel Europa
B
bijna heel West-Europa
C
bijna heel Oost-Europa
D
Europa en het Midden-Oosten
Slide 11 - Quiz
Lees en bekijk de bron. Wat beloofde een leenman en wat kreeg hij daarvoor terug?
A
Hij beloofde trouw te zijn aan de koning. In ruil daarvoor kreeg hij een stuk land in leen.
B
Hij beloofde belasting te betalen. In ruil daarvoor kreeg hij bescherming.
C
Hij beloofde christen te worden, in ruil daarvoor kreeg hij geld.
D
Hij beloofde te werken op het land van de koning. In ruil daarvoor kreeg hij bescherming.
Slide 12 - Quiz
Bekijk de bron. Waar hoort een graaf of hertog bij?
A
Leenheer
B
Leenman
C
Horigen
D
Geen van allen
Slide 13 - Quiz
Bekijk de bron. Waar hoort Karel de Grote bij?
A
Leenheer
B
Achterleenman
C
Leenman
D
Horigen
Slide 14 - Quiz
Bekijk de bron. Waar hoort de paus bij?
A
Leenheer
B
Leenman
C
Achterleenman
D
Geen van allen
Slide 15 - Quiz
Welke zin over het leenstelsel is NIET juist?
A
Leenmannen bestuurden het land van Karel de Grote
B
Leenmannen legden een eed van trouw af
C
Leenmannen kregen een salaris van Karel de Grote
D
Op een leen werkten horigen op het land
Slide 16 - Quiz
Lees de bron. Welke zin is juist?
A
Ridders hadden in de tijd van Karel de Grote veel aanzien
B
Alleen als je van adel was kon je ridder worden
C
Elke boerenzoon kon ridder worden
D
Ridders hoorden tot het jaar 1000 bij de adelstand
Slide 17 - Quiz
Bron: Een brief van Karel de Grote aan zijn leenman Fulrad. Welke conclusie kan je trekken uit deze bron?
A
Leenmannen hoefden niet te vechten voor Karel
B
Leenmannen hoefden niet zelf voor hun uitrusting (wapens) te zorgen
C
Leenmannen mochten geen dorpen plunderen
D
Leenmannen hoefden niet zelf voor hun voedsel te zorgen voor onderweg
Slide 18 - Quiz
Lees de bron en bedenk waarom leenmannen niet altijd blij waren met het voeren van oorlog.
A
Het was gevaarlijk
B
Ze mochten niet plunderen
C
Het koste veel geld
D
Ze waren veel te kort van huis
Slide 19 - Quiz
De paus kroonde Karel de Grote in 800 tot keizer. Welke reden had de paus daarvoor?
A
Karel had veroveringen aan de paus geschonken
B
Karel had de moslims uit Spanje verdreven
C
Karel had de paus veel geld geschonken
D
Karel had de paus beschermd
Slide 20 - Quiz
Welke bewering is juist?
A
Leenmannen bestuurden het gebied van de koning in ruil voor wapens
B
De koning beloonde leenmannen vaak met geld omdat hij te weinig land had
C
De leenheer was de trouwe dienaar van de leenman en hielp hem bij het bestuur
D
Aanvoerders van soldaten kregen als beloning voor hun inzet vaak een stukje grond in leen
Slide 21 - Quiz
Welk woord (cijfer op) welke plek (letter)? De koning gaf land in leen. Hij was de ...(a).... . Machtige...(b)......hadden veel grond in leen en....(c)...... hun grond weer uit aan andere mensen. Zij werden.....(d).......van de koning. Dit systeem wordt het.....(e).......genoemd. Alle leenmannen samen worden.......(f)........genoemd. Zij hadden titels als.....(g)......baron of hertog. De......(h).......waren ruiters die vochten voor een koning of hoge edelman.
A
a-1, b-2, c-8, d-7, e-6, f-4, g-3, h-5
B
a-3, b-6, c-8, d-7, e-4, f-1, g-2, h-5
C
a-3, b-4, c-8, d-7, e-6, f-2, g-1, h-5
D
a-1, b-4, c-8, d-7, e-6, f-2, g-3, h-5
Slide 22 - Quiz
Waarvoor gebruikte Karel de Grote het christendom en de geestelijkheid NIET?
A
Om de eenheid in zijn rijk te stimuleren
B
Als hulp bij het bestuur: zij konden lezen en schrijven
C
Om de priesters te benoemen
D
Met de verspreiding van het christendom veroverde hij nieuwe gebieden en werd zijn rijk groter
Slide 23 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van hoog naar laag? 1. Achterleenman 2. Leenman 3. Horige 4. Leenheer 5. Vrije boer
A
2, 4, 1, 5, 3
B
4, 1, 2, 5, 3
C
4, 2, 1, 5, 3
D
2, 1, 4, 3, 5
Slide 24 - Quiz
Bekijk de bron. De engel Michaël is aanvoerder van het engelenleger en poortwachter van de hemel. Hij weegt de ziel van de overledene: gaat deze naar de hemel of de hel? Welk symbool hoort bij Michaël?
A
Een zwaard
B
Een gitaar
C
De maan
D
Een staf
Slide 25 - Quiz
Bekijk de bron. De engel Michaël is aanvoerder van het engelenleger en poortwachter van de hemel. Hij weegt de ziel van de overledene: gaat deze naar de hemel of de hel? Deze plaquette hangt in de San-Marcokerk in Venetië. Welke boodschap heeft de engel Michaël voor de kerkgangers?
A
Vrijheid is belangrijk
B
Je moet strijden voor het geloof
C
Je kan maar beter goed leven zonder zonden
D
Je moet meegaan op oorlog
Slide 26 - Quiz
Bekijk en lees de bron. Uit welke stand kwamen de kinderen die naar het klooster gingen om te voorkomen dat de erfenis over veel kinderen verdeeld moest worden?
A
Geestelijkheid
B
Adel
C
Boerenstand
D
Geen van allen
Slide 27 - Quiz
Lees de bron. Waarom werd de prijs van wapens en een uitrusting in de 8e eeuw berekend in koeien?
A
Er waren veel koeien
B
De adel-stand had veel koeien
C
De smid die wapens maakte, wilde graag koeien ontvangen
D
Er werd weinig geld gebruikt
Slide 28 - Quiz
Welk beroep heeft Alwin?
A
Slager
B
Bakker
C
Boer
D
Verkoper
Slide 29 - Quiz
Over welk deel van het jaar gaat het verhaal over Alwin? En welk plaatje gaat over het verhaal van Alwin?
A
Lente, plaatje 4
B
Winter, plaatje 12
C
Herfst, plaatje 10
D
Zomer, plaatje 1
Slide 30 - Quiz
Lees de bron. Wat was GEEN reden dat Karel oorlog voerde tegen de Saksen, volgens Einhard?
A
De vrede werd geschonden
B
De Saksen bleven hun eigen godsdienst uitoefenen
C
De Saksen wilden hun afgodenverering opgeven
D
Er kwam maar geen eind aan moorden en diefstallen
Slide 31 - Quiz
Lees de bron. Stel, je onderzoekt de Saksische oorlog. Is de geschiedschrijving van Einhard een betrouwbare bron?
A
Ja, hij was ooggetuige
B
Ja, het zijn de feiten
C
Nee, hij werkte voor Karel en kan daarom te positief schrijven over hem
D
Ja, hij werkte voor Karel dus weet hij hoe het zat want hij was erbij
Slide 32 - Quiz
Welke gebeurtenis wordt vaak gezien/genoemd als het begin van de tijd van monniken en ridders?
A
de kroning tot keizer van Karel de Grote
B
de val van het Romeinse Rijk
C
het einde van de vroege middeleeuwen
D
het einde van de standenmaatschappij
Slide 33 - Quiz
Wat was de taak van de geestelijkheid in de vroege middeleeuwen?
A
bidden voor de andere standen
B
vechten voor de andere standen
C
zorgen voor voedsel voor de andere standen
D
vechten om het geloof te verspreiden
Slide 34 - Quiz
Leg uit waarom we de samenleving in de vroege middeleeuwen een standenmaatschappij noemen.
A
De maatschappij was ingedeeld in groepen (standen) die allemaal in de grondwet staan.
B
Elke groep had zijn eigen rechten en taken
C
De maatschappij was ingedeeld in groepen (standen) die volgens de wet gelijke rechten hadden.
D
Elke groep kon opklimmen van de ene naar de andere stand
Slide 35 - Quiz
Waarom was het belangrijk voor Karel de Grote dat hij juist in Rome tot keizer werd gekroond?
A
Hij wilde gezien worden als de opvolger van de keizers van het Romeinse Rijk.
B
Karel de Grote wilde voorkomen dat de Byzantijnse keizer ook keizer van Rome wilde worden.
C
Karel de Grote wilde zich in Rome bekeren tot het christendom en zich daar laten dopen.
D
Hij wilde laten zien dat hij meer macht had dan de paus
Slide 36 - Quiz
Karel de Grote trouwde vijf keer. Wat was GEEN reden die Karel de Grote had om te trouwen.
A
Karel kreeg dan nog meer land.
B
De familie van zijn vrouw zou geen vijand meer zijn
C
De belangrijke families bleven zo tevreden.
D
Hij werd heel snel verliefd op andere vrouwen
Slide 37 - Quiz
Wat is GEEN voorbeeld van wat een leenman moest doen in ruil voor zijn domein(en).
A
advies geven
B
voor voedsel zorgen voor Karel en zijn leger en hof
C
vechten in het leger van Karel
D
Rondreizen om Karel zijn koninkrijk te controleren
Slide 38 - Quiz
In de tijd van Karel de Grote waren de geleende domeinen van de leenmannen niet erfelijk. Een eeuw later werden de domeinen wel van vader op zoon doorgegeven. Waarom was het voor een koning een voordeel als zijn domeinen niet door de zonen van een leenman geërfd konden worden?
A
Als een zoon het domein erfde, was het maar afwachten of hij wel trouw zou zijn
B
Dan bleef alles in zijn bezit
C
Op die manier kon hij zijn gebied terugkrijgen als een leenman stierf
D
Het was juist helemaal geen voordeel
Slide 39 - Quiz
Naast leenmannen bestonden er ook achterleenmannen. Leg uit waarom het bestaan van achterleenmannen voor de koning een nadeel kon zijn.
A
Ze zwoeren niet direct trouw aan de koning maar aan hun leenman
B
Ze zwoeren direct trouw aan de koning en niet aan hun leenman
C
Achterleenmannen legden geen eed van trouw af
D
Achterleenmannen hadden geen gebied om te besturen
Slide 40 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van hoog naar laag? 1. Bisschop 2. Priester 3. Paus