RSG 't Rijks

Hoofdstuk 2 paragraaf 3

De industriële samenleving 
van Nederland
Paragraaf 3 De positie van arbeiders en vrouwen wordt sterker
1 / 20
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De industriële samenleving 
van Nederland
Paragraaf 3 De positie van arbeiders en vrouwen wordt sterker

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Sociale Kwestie
  • De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar.
  • Eind 19e eeuw.
  • Vooral in de steden.

Slide 3 - Slide

Sociale Kwestie?
  • ‘De rijken worden rijker, de armen worden armer’
  • Alleen ‘de rijken’ mogen stemmen
  • Hierdoor blijven ‘de rijken’ aan de macht

Slide 4 - Slide

Let op: De weekinkomsten van een mannelijke arbeider
was ongeveer 900 cent (9 gulden)

Slide 5 - Slide

Samen sterk
  • Arbeiders gaan staken: dit werkt alleen als iedereen gaat staken, en dat was moeilijk vol te houden
  • Arbeiders gaan samenwerken in vakbonden.
  • Vereniging van mensen die opkomen voor de belangen van hun leden.

Slide 6 - Slide

Nederland kent drie grote politieke groepen: socialisten, confessionelen en liberalen 
  • Deze politieke groepen hebben allemaal een andere oplossing voor de Sociale Kwestie, maar ook allemaal eigen belangen

Slide 7 - Slide

Liberalen
  • Nachtwakersstaat: overheid zorgt alleen voor orde en veiligheid
  • Vrijheid is belangrijk
  • De overheid moest zich niet bemoeien met arbeidsomstandigheden, lengte van werkdagen en hoogte van de lonen.

Slide 8 - Slide

Socialisten
  • Iedreen is gelijk.
  • De overheid moet daarvoor zorgen.
  • Betere omstandigheden (o.a. meer loon)
  • Om dit te bereiken: strijd voor algemeen kiesrecht (ook met stakingen en demonstraties)

Slide 9 - Slide

Confessionelen
  • Confessie=geloof (Protestant/Rooms-katholiek)
  • Zij wilden voorkomen dat gelovigen lid werden van socialistische vakbonden.
  • Minder fel maar wel hetzelfde doel, betere arbeidsomstandigheden.

Slide 10 - Slide

Nieuwe wetten
Eerste sociale wetten vanaf 1874: Kinderwetje van Van Houten.
Kinderen onder de 12 jaar mochten niet meer werken in de fabrieken. Werken op het platteland en in het huishouden mocht nog wel.

Slide 11 - Slide

1889 Arbeidswet
Deze wet verbood, lange werkdagen, gevaarlijk werk en nachtarbeid in fabrieken en werkplaatsen voor vrouwen en kinderen.

Slide 12 - Slide

1901 Leerplichtwet
Kinderen moesten vanaf hun 6e tot hun 12e jaar naar school.
Vanaf nu werden de omstandigheden voor kinderenpas echt beter.

Slide 13 - Slide

1919 Nieuwe arbeidswet
De werkdagen werden korter.
Een werkweek van 6 dagen mocht nog maar 45 uur bedragen en maximaal 8 uur per dag.

Slide 14 - Slide

Vóór de Woningwet...
...na de Woningwet
(1901)

Slide 15 - Slide

Algemeen kiesrecht
Censuskiesrecht:
Alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalde mochten stemmen.
1886 uitbreiding kiesrecht 
Mannen die konden lezen en schrijven mochten stemmen. 

Slide 16 - Slide

Arbeiders hadden nauwelijks invloed op de politiek.
Om invloed te krijgen hadden ze algemeen kiesrecht nodig.
1917 wordt dit doel bereikt. Alle mannen vanaf 25 jaar mochten stemmen.

Slide 17 - Slide

Feministen
Rond 1900 waren mannen en
vrouwen voor de wet ongelijk.
Vrouwen kregen minder betaald
Mochten niet beslissen wat ze met hun geld deden 
en niet stemmen.

Slide 18 - Slide

Er ontstond een vrouwenbeweging.
Deze vrouwen worden feministen genoemd.
Zij strijden voor betere onderwijskansen en vrouwenkiesrecht

Slide 19 - Slide

Nu echt algemeen kiesrecht
De vrouwenbeweging begon in de middenklasse en hogere burgerij.
Ook veel arbeidersvrouwen gingen meedoen.

1919 vrouwenkiesrecht. Alle vrouwen vanaf 25 jaar mochten stemmen

Slide 20 - Slide