RSG 't Rijks

Woche 15 - herhaling grammatica

Herhaling persoonlijke voornaamwoorden 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling persoonlijke voornaamwoorden 

Slide 1 - Slide

Wat is de juiste vertaling van:
du
A
hij
B
het
C
jij
D
zij

Slide 2 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
ihr
A
wij
B
zij (meerv)
C
jullie
D
u

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
het
A
du
B
er
C
sie
D
es

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
wij
A
wir
B
ihr
C
sie
D
Sie

Slide 5 - Quiz

Herhaling
1e en 4e naamval

Slide 6 - Slide

Het zinsdeel dat altijd
in de 1e naamval staat is het ...
A
... onderwerp
B
... gezegde
C
... lijdend voorwerp
D
... meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Het zinsdeel dat altijd
in de 4e naamval staat is het ...
A
... onderwerp
B
... gezegde
C
... lijdend voorwerp
D
... meewerkend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Wanneer is het de 1e of 4e naamval?
  • De eerste naamval is het onderwerp. 
  • De vierde  naamval is het lijdend voorwerp. 

Tip: bij twijfel kan je de 'hij/hem' regel gebruiken. 
Vervang het zinsdeel waar je de naamval bij bepaald door hij  of door hem.
Kan je het vervangen door hij?     = eerste naamval. 
Kan je het vervangen door hem? = vierde naamval


Slide 9 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e: DER
1e: EIN 
4e: DER
4e: EIN
das
die
die
die
die
das
den
der

Slide 10 - Drag question

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e: DER
1e: EIN 
4e: DER
4e: EIN
ein
eine
eine
eine
eine
ein
einen
ein

Slide 11 - Drag question