RSG 't Rijks

eerste en vierde naamval

De eerste en vierde naamval
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De eerste en vierde naamval

Slide 1 - Slide

Niet bang zijn 
De naamvallen zijn echt niet moeilijk 

Slide 2 - Slide

In een Duitse taal hebben wij 4 naamvallen
Vandaag ga je 2 naamvallen leren.
De eerste en de vierde naamval.

Slide 3 - Slide

Zoals jij al weet.....
Lidwoorden begeleiden in de Duitse taal een zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord moet je altijd met zijn lidwoord leren bjv:
DIE Mutter, DER Vater, DAS Kind, EIN Buch, EINE Schule, DIE Eltern.
Vandaag ga je ontdekken: waarom moet je het doen en waarom  de lidwoorden zo belangrijk in de Duitse taal zijn !!!!!

Slide 4 - Slide

De naamvallen vertellen je wat voor zinsdeel een zelfstandig naamwoord is
Want een zelfstandig naamwoord kan (onder andere) een onderwerp 
of een lijdend voorwerp zijn.


Slide 5 - Slide

?????
Als je niet meer weet hoe je in de Nederlandse taal het onderwerp en het lijdend voorwerp vinden??
Ik help je.. ...

Slide 6 - Slide

Bijv:  De leraar heeft een mp3-speler gekocht.
1. Onderstreep alle zelfstandige naamwoorden (woorden waar je de, het of een voor kan zetten).
De leraar heeft een mp3-speler gekocht
2. Wat is het gezegde? (alle werkwoorden in de zin)
3. Stel de vraag: wie/wat + gezegde. Het antwoord is het onderwerp 
van de zin.
4. Stel de vraag: wie/wat+gezegde+onderwerp. Het antwoord is het lijdend voorwerk van de zin.
WAT IS IN DE BOVENSTAANDE ZIN HET OND. EN LV.?

Slide 7 - Slide

Wat is hier onderwerp?
De moeder gaat brood kopen
A
de moeder
B
brood
C
gaat
D
kopen

Slide 8 - Quiz

Wat is hier lijdend voorwerp
Mijn vriend wil het boek terugsturen
A
mijn vriend
B
wil
C
het boek
D
terugsturen

Slide 9 - Quiz

Wij doen nu hetzelfde maar met de Duitse zin
1. Der Vater sucht das Geld. 
2. De zin vertalen in het NL  (De vader zoekt het geld)
3. De zelfstandige naamwoorden onderstrepen
Der Vater sucht das Geld 
4. Wat is het gezegde? (alle werkwoorden in de zin)
5. Stel de vraag: wie/wat + gezegde. Het antwoord is het onderwerp 
van de zin.
6. Stel de vraag: wie/wat+gezegde+onderwerp. Het antwoord is het lijdend voorwerk van de zin.

Slide 10 - Slide

Das Kind kauft die Schokolade
De onderwerp in deze zin is.......
A
Das Kind
B
kauft
C
die Schokolade

Slide 11 - Quiz

Die Eltern kaufen das Haus
Het lijdend voorwerp is .............
A
die Eltern
B
kaufen
C
das Haus

Slide 12 - Quiz

1e Naamval
Het onderwerp van de zin (hij) is altijd de eerste naamval
Die Mutter ist müde. 
Der Vater sucht das Geld. 
Das Kind braucht die Schuhe 
Die Eltern kaufen das Haus 
Bij de eerste naamval verandert niks. Het lidwoord blijft onveranderd !!!!!

Slide 13 - Slide

4e Naamval
Het lijdend  voorwerp van de zin (hem) is altijd de vierde naamval
Ich suche die Mutter 
der Vater sucht das Geld.
das Kind will den Hund
die Eltern kaufen die Computerspiele
Bij de vierde naamval verandert zich maar een lidwoord. 
 der  - den
Alle andere lidwoorden die das en meervoud die blijven onveranderd !!!!

Slide 14 - Slide

Samenvatting

                                    M                     V                      O                          MV
1 naamval               der                  die                   das                     die
4 naamval              den                  die                  das                     die

                                      M                      V                         O                       MV
1 naamval                 ein                    eine                  ein                    (k)eine
4 naamval                 einen              eine                  ein                    (k)eine

Der-groep
Ein-groep

Slide 15 - Slide

Der Vater kauft ............ Tennisschläger (m)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 16 - Quiz

Hier kommt ......... Lehrer (m)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 17 - Quiz

Die Lehrerin liest d...... Zeitung.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 18 - Quiz

Ich will ............. Sportler (m) sehen
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 19 - Quiz

Das ist .................CD (v)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 20 - Quiz

_______ Frau geht nach Hause
A
Die
B
Der
C
Den
D
Dem

Slide 21 - Quiz

D.... Mädchen singt ein Lied
A
der
B
die
C
das
D
die

Slide 22 - Quiz

Vul hier in wat je graag nog zou bespreken/oefenen enz (over 1e en 4e naamval)

Slide 23 - Open question