This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
zwakke werkwoorden Duits
Slide 1 - Slide
Zijn niet moeilijk ....
zijn regelmatig
worden volgens een vast schema vervoegd
hiervoor bestaat een ezelsbruggetje
Slide 2 - Slide
Na deze les ...
Ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden.
Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.
Ken je de vervoeging van haben en sein en kan je de juiste vervoeging in de zin bepalen.
Slide 3 - Slide
Wat is een zwak werkwoord?
verleden tijd: geen klinkerverandering
Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
voor het vervoegen van een werkwoord heb je de persoonlijke voornamenwoorden nodig
Slide 4 - Slide
Wat zijn ook alweer de persoonlijke vnw. in het Nederlands?
Slide 5 - Mind map
De persoonlijke vnw in het Nederlands zijn:
ik wij
jij jullie
hij zij
zij u
het
Slide 6 - Slide
Wist jij ze allemaal?
A
ja
B
nee
Slide 7 - Quiz
De persoonlijke vnw in het Duits zijn:
ik = ich
jij = du
hij/zij/het = er/sie/es
wij = wir
jullie = ihr
zij/ u = sie/Sie
(Neem dit rijtje over in je aantekeningenschrift)
Slide 8 - Slide
Sleepvraag
Er volgt nu een sleepvraag.
Zorg dat de woorden op de juiste plek komen te staan
Slide 9 - Slide
ik
jij
hij
wij
jullie
zij
het
zij
u
du
wir
sie
Sie
sie
ihr
es
er
ich
Slide 10 - Drag question
Had jij ze allemaal goed?
A
ja
B
nee
Slide 11 - Quiz
Maak nu de volgende invuloefening.
Geef de vertaling van het woord dat tussen haakjes staat.
Denk hierbij ook aan de hoofdletters!
Slide 12 - Slide
(Wij) sind zu Hause.
Slide 13 - Open question
Woher kommst (jij)?
Slide 14 - Open question
Wohnt (jullie) auch in München?
Slide 15 - Open question
Haben (u) die Noten, Herr Jansen?
Slide 16 - Open question
Wie spät ist (het)?
Slide 17 - Open question
Nu naar de werkwoorden
Slide 18 - Slide
Hoe krijg je de stam?
Hele werkwoord min en is de stam
de -en of -n weg te laten
Voorbeelden:
wohnen - en = wohn
spielen - en = spiel
kommen - en = komm
machen > mach; spielen > spiel; radeln > radel
Slide 19 - Slide
Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
machen spielen
ich mach- spiel-
du mach- spiel-
er/sie/es mach- spiel-
wir mach- spiel-
ihr mach- spiel-
sie/Sie mach- spiel-
Slide 20 - Slide
Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord komt de uitgang.
Dit zijn de volgende letters:
(FE) E - ST - T - EN - T - EN
Slide 21 - Slide
Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
(Fe) (Fe)
ich mach e spiele
du mach st spielst
er/sie/es mach t spielt
wir mach en spielen
ihr mach t spielt
sie/Sie mach en spielen
Slide 22 - Slide
Oefen nu zelf en kijk of je het snapt: vertaal 'hij speelt' spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt
Slide 23 - Quiz
Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie
Slide 24 - Quiz
Vertaal: jullie kopen kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 25 - Quiz
Nog 1 klein puntje:
Als de stam op een 's'-klank eindigt (bijv. s, ss, ß, z):
dan komt er bij du alleen een 't' achter de stam
(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)
Slide 26 - Slide
Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
heißen
ich heiße
du heißt
er/sie/es heißt
wir heißen
ihr heißt
sie/Sie heißen
Slide 27 - Slide
Nog een laatste keer oefenen: Hoe zeg je 'jij heet Thom'? heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom
Slide 28 - Quiz
en nu 'jij danst'?
tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt
Slide 29 - Quiz
Ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden?
A
ja, ik ken het helemaal
B
ik ken de uitgangen nog niet goed
C
ik haal de pers. vnw nog door elkaar
Slide 30 - Quiz
Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.
A
Ik ken het ezelsbruggetje en kan het goed toepassen
B
Ik ken het ezelsbruggetje, maar maak nog wel eens een foutje
C
ik weet op welke uitzondering ik moet letten
D
ik weet nog niet op welke uitzondering ik moet letten
Slide 31 - Quiz
Nog even een uitleg
van twee andere Duitsleraren .....
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Video
Slide 34 - Video
Dan ook nog even haben en sein
Slide 35 - Slide
Ich .... Lehrer. (sein)
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist
Slide 36 - Quiz
Ihr .... gut gearbeitet. (haben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast
Slide 37 - Quiz
Lisa ..... krank (sein)
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin
Slide 38 - Quiz
Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist
Slide 39 - Quiz
Ken je de vervoeging van haben en sein en kan je de juiste vervoeging in de zin bepalen?
A
geen probleem, ik had alles goed
B
haben en sein ken ik nog niet zo goed
C
Ik maak af en toe nog een foutje
Slide 40 - Quiz
Kijk nu terug naar de lesdoelen:
Ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden?
Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.
Ken je de vervoeging van haben en sein en kan je de juiste vervoeging in de zin bepalen?
Slide 41 - Slide
Heb je de lesdoelen behaald?
Je kunt deze les net zo lang bekijken tot je het snapt. Je kunt ook in je boek van het eerste jaar Duits hier oefeningen bij zoeken. Maar zonder leren en oefenen, gaat het niet lukken ....