What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
RSG 't Rijks
‹
Return to search
De Brug - zinsdelen (les 2)
Zinsdelen - les 2
1 / 25
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1
This lesson contains
25 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinsdelen - les 2
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Huiswerk
De brug - Grammatica
(blz. 224- 225)
Zinsdelen (persoonsvorm en onderwerp)
Opdracht: 3 t/m 6
Slide 3 - Slide
Zijn er vragen/opmerkingen over het huiswerk?
Slide 4 - Open question
Wat zouden we nog moeten herhalen voor de toets?
Slide 5 - Open question
-
Herhalen: Hoe vind je een onderwerp en werkwoordelijk gezegde in de zin?
We leren:
-Wat is een lijdend voorwerp?
-Wat is een meewerkend voorwerp?
-Hoe herken je ze in de zin?
Slide 6 - Slide
Zet de volgende zin in een andere tijd.
Jos rijdt op zijn motorfiets naar het werk.
Slide 7 - Open question
Wat is het onderwerp?
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 8 - Quiz
Hoe vind je een lijdend voorwerp?
Hoe vind je een meewerkend voorwerp?
Wat zegt het filmpje hierover?
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Welke stappen moet je nemen om het lijdend voorwerp in een zin te kunnen vinden?
Maak een stappenplan!
Slide 11 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
Nina heeft Marieke bloemen gegeven.
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen
Slide 12 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Henk doet Willem de groeten
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 13 - Quiz
Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Joni en Sander
hebben
2 kinderen.
Slide 14 - Drag question
gisteren
gegeten.
Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Wilco en Patrick
hebben
een kippetje
Slide 15 - Drag question
die
wel.
Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Een frikandel
lust
ik
Slide 16 - Drag question
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 17 - Quiz
Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 18 - Quiz
Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 19 - Quiz
Zoek eerst wwg en ow.
Vraag Wie/Wat + ow+ wwg = lijdend voorwerp.
Het is een zinsdeel waarmee iets gebeurt. Het doet zelf niks.
Als er een voorzetsel aan het begin van een zinsdeel staat, is het nooit een lijdend voorwerp.
Hoe herken je het lijdend voorwerp?
Slide 20 - Slide
Is meestal een persoon, soms een ding.
Je zoekt eerst pv/wwg - ow - lv en dan mw. vw.
Vraag: aan wie/wat + ow + wwg + lv
OF: voor wie/wat + ow + wwg + lv
Hoe herken je het meewerkend voorwerp?
Slide 21 - Slide
1) Zoek alle werkwoorden = wwg
2) Zoek onderwerp
3) Zoek lijdend voorwerp
4) Zoek meewerkend voorwerp
5) Zoek bijwoordelijke bepaling
Stappen bij redekundig ontleden:
Slide 22 - Slide
Aan de slag
De brug - Grammatica
(blz. 226 - 227)
Zinsdelen (werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp)
Opdracht 9 t/m 12
timer
10:00
Slide 23 - Slide
H6 Werkwoordstijden
-
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
:
Iris loopt naar school.
-
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
:
Iris is naar school gelopen.
-
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
: Iris liep naar school.
-
Voltooid verleden tijd (VVT)
: Iris was naar school gelopen.
Slide 24 - Slide
H6 Werkwoordsvormen
-
Infinitief (inf)
--> zitten
-
Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT)
--> ik zit,
hij zit, wij zitten
-
Persoonsvorm verleden tijd (PVVT)
--> zat, zaten
-
Voltooid deelwoord (VD)
--> gezeten
-
Onvoltooid deelwoord (OD)
--> zittend
-
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
--> zittende jongen
Slide 25 - Slide