Formuleren van een antwoord
Gebruik geen woorden als IEDEREEN, ALLE, ALLEMAAL, NOOIT, of ALLES.
B.v.: “Iedereen houdt van vakantie”. Deze omschrijving is niet goed! Heel veel mensen houden van vakantie maar er is ook een kleine groep mensen die vakanties haat!
Gebruik geen woorden als ZE, DAT, HET. Vertel wie ZE zijn, wat DAT is, wat HET is.
Gebruik geen begrippen als GOED, SLECHT of TOEN. Leg uit wat er GOED is, wat SLECHT is, wanneer TOEN was.
Dit is een fout antwoord: “Ze vonden dat het allemaal goed was”! Wie zijn “ze”, wat is “dat”, wat is “het” wat is dat goede, en het woord “allemaal” zal waarschijnlijk ook niet kloppen.