RSG 't Rijks

toets 4T wat is maatschappijleer

toets 4T wat is maatschappijleer
  • Lees de vragen goed door. 
  • Als je de bijbehorende bronnen wilt vergroten dan kun je op de afbeelding/tekst klikken. 
  • Beantwoord de open vragen zo uitgebreid mogelijk en neem de tijd.

  • Gebruik bij een vraag met bron altijd de bron
  • Klik altijd op het vraagteken zoals je hier ziet, voor uitleg of hoe je de vraag moet beantwoorden.

Geef bij meerkeuze vragen altijd een antwoord ook als je het niet zeker weet.

Heel veel succes met het maken van deze toets
Een vraagteken geeft extra informatie of laat zien hoe je de vraag moet beantwoorden>
1 / 35
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

toets 4T wat is maatschappijleer
  • Lees de vragen goed door. 
  • Als je de bijbehorende bronnen wilt vergroten dan kun je op de afbeelding/tekst klikken. 
  • Beantwoord de open vragen zo uitgebreid mogelijk en neem de tijd.

  • Gebruik bij een vraag met bron altijd de bron
  • Klik altijd op het vraagteken zoals je hier ziet, voor uitleg of hoe je de vraag moet beantwoorden.

Geef bij meerkeuze vragen altijd een antwoord ook als je het niet zeker weet.

Heel veel succes met het maken van deze toets
Een vraagteken geeft extra informatie of laat zien hoe je de vraag moet beantwoorden>

Slide 1 - Slide

Op het strand gooi je een leeg blikje in de afvalbak.
Streep hieronder het onjuiste woord door en vul de zin aan.
Dit is een GEDRAGSREGEL / WET, want …

Slide 2 - Open question

a. Haal uit de tekst minimaal twee groepen die bij de
sociale omgeving van Sari horen.
b. Noem ook een groep in de tekst die niet bij de
sociale omgeving van Sari hoort. Leg uit waarom
die groep niet bij haar sociale omgeving hoort.

Slide 3 - Open question

Jamie is van verschillende personen en instanties afhankelijk om een broodje gezond te kunnen kopen. Noem vijf personen of instanties waar Jamie hierbij van afhankelijk is.


Op de school van Jamie (vmbo, klas 4) is een kantine waar je verse broodjes kunt kopen. Elke dag eet Jamie een broodje gezond bij de lunch.

Slide 4 - Open question

Iedereen in de samenleving heeft bindingen met andere mensen.
a. Leg uit wat een economische binding is en geef een voorbeeld.
b. Leg uit wat een kennisbinding is en geef een voorbeeld.

Slide 5 - Open question

Leg in je eigen woorden uit wat het begrip ‘polarisatie’ betekent.

Slide 6 - Open question

Bekijk de afbeelding. Is er in deze buurt veel of weinig sociale cohesie? Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Open question

Als iemand graag actief is en veel sport, heeft dat te maken met zijn of haar waarden.

a. Leg uit wat waarden zijn.
b. Geef een waarde die past bij veel sporten.

Slide 8 - Open question

Duncan zegt: “Bij vriendschap hoort dat je anderen kunt vertrouwen.”
Wat is in deze uitspraak de waarde en wat is de norm?

Slide 9 - Open question


Lees het artikel en beantwoord de vragen.
a. Welke waarde vindt de overheid belangrijk?
b. Noem een norm die bij deze waarde past.
c. Welke belangentegenstelling zie je tussen de
overheid en de jongeren?

Slide 10 - Open question

Lees het artikel en beantwoord de vragen.
Om invloed uit te oefenen kun je gebruikmaken van machtsmiddelen.
a. Noem twee machtsmiddelen die de boeren in dit
artikel gebruiken.
b. Noem twee machtsmiddelen die de politie
gebruikt.

Slide 11 - Open question

Een maatschappelijk probleem heeft vier kenmerken. Eén kenmerk is dat veel mensen er last van hebben. Noem de andere drie kenmerken.

Slide 12 - Open question

Files op snelwegen zijn een maatschappelijk probleem. Leg uit waarom

Slide 13 - Open question

Op een sportschool worden steeds vaker spullen gestolen uit kleedkamers. De directeur twijfelt over het ophangen van beveiligingscamera’s. Leg uit dat deze keuze een dilemma is.

Slide 14 - Open question

Lees het artikel en beantwoord de vragen.
a. Leg uit of er hier sprake is van een maatschappelijk
probleem.
b. Welke waarde is voor de GGD belangrijk? En welke
voor de jongeren?
c. Denk je dat dit plan zonder problemen kan worden
ingevoerd? Beargumenteer je antwoord.

Slide 15 - Open question

Een voorbeeld van een groep uit je sociale omgeving is:
A
je ouders.
B
de politie van je stad.
C
je teamgenoten bij de voetbalclub.
D
je broer en zus.

Slide 16 - Quiz

Welke stelling is juist?
1. Bijna alles wat jij dagelijks nodig hebt, is door anderen gemaakt.
2. In de maatschappij ben je van iedereen afhankelijk.

A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 17 - Quiz

Bij welk van de onderstaande voorbeelden gaat het om een wet?
A
In de bus sta je op voor een zwangere vrouw.
B
Bij het concert sluit je achteraan in de rij aan.
C
Je bedankt de leraar na de les.
D
Je gaat naar school.

Slide 18 - Quiz

Welke stelling is juist?
1. Bij maatschappijleer bereid je je voor op deelname aan de samenleving.
2. Maatschappijleer sluit goed aan bij opleidingen in de zorg en bij de politie.

A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 19 - Quiz

Het leren van dingen heeft het meeste te maken met de …………… die we hebben.
Om welke bindingen gaat het hier?

A
gevoelsbindingen.
B
economische bindingen
C
kennisbindingen.
D
politieke bindingen.

Slide 20 - Quiz

Als je ouders trots aan anderen vertellen over jouw prestaties op school, dan is er sprake van een:
A
kennisbinding.
B
gevoelsbinding.
C
economische binding.
D
politieke binding.

Slide 21 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Kennisbindingen hebben meestal te maken met de persoonlijke relaties
die je met anderen hebt.
2. Met de meeste mensen in je directe omgeving heb je één binding.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 22 - Quiz

Welke zinnen zijn juist?
1. Met de meeste mensen in je kennissenkring draait het om de
kennisbinding.
2. Toename van het wij-gevoel leidt tot een grotere sociale cohesie.
3. Sociale cohesie is gebaseerd op economische bindingen.

A
Alleen 2 is juist.
B
1 en 2 zijn juist.
C
2 en 3 zijn juist.
D
Alleen 3 is juist.

Slide 23 - Quiz

Normen zijn:
A
dingen mensen belangrijk vinden in het leven.
B
straffen die de overheid oplegt.
C
regels hoe jij en anderen zich moeten gedragen.
D
gevolgen van belangentegenstellingen.

Slide 24 - Quiz

Waarden zijn:
A
oplossingen die in het belang zijn van veel mensen.
B
principes die mensen belangrijk vinden in het leven.
C
de belangen die mensen bij een kwestie hebben.
D
alle ongeschreven regels bij elkaar.

Slide 25 - Quiz

Welke waarde hoort bij de norm ‘Netjes op je beurt wachten als je in de rij staat’?
A
veiligheid.
B
onverschilligheid.
C
fatsoen.
D
tolerantie.

Slide 26 - Quiz

Bewoners houden acties om hun buurt autovrij te houden. Hiermee komen zij op voor hun:
A
normen.
B
waarden.
C
belangen.
D
machtsmiddelen.

Slide 27 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Bij maatschappelijke problemen is vaak sprake van tegengestelde
belangen.
2. Bij een belangentegenstelling botsen normen met waarden.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 28 - Quiz

Een vriend haalt je over om uit te gaan terwijl je er eigenlijk geen zin in hebt. Is dit een voorbeeld van macht?
A
Ja, want hij heeft invloed op je.
B
Ja, want hij lost een belangentegenstelling op.
C
Nee, want een vriend heeft geen macht over je.
D
Nee, want overtuigingskracht is geen machtsmiddel.

Slide 29 - Quiz

De mobiele eenheid maakt gebruik van het machtsmiddel ………. als zij optreedt tegen een groep vechtende voetbalsupporters.
Welk woord is weggelaten?

A
geld.
B
aanzien.
C
kennis.
D
geweld.

Slide 30 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Een goede autoverkoper maakt vooral gebruik van het machtsmiddel
status.
2. De macht van een topvoetballer is vooral gebaseerd op
overtuigingskracht.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 31 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. De overheid bemoeit zich met maatschappelijke problemen.
2. Als je een maatschappelijk probleem goed wilt begrijpen, kijk je ook naar
de oorzaken.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 32 - Quiz

Caféhouders willen een veilig uitgaansgebied. Tegelijk willen ze niet dat de sfeer bedorven wordt door beveiligingscamera’s en veel politie.
Hier is sprake van een:

A
belang.
B
dilemma.
C
norm.
D
waarde.

Slide 33 - Quiz

Buurtbewoners in een grote stad klagen over overlast van grote groepen toeristen. “Het wordt hier veel te druk”, zeggen ze.
Met welke waarde heeft dit probleem te maken?

A
Privacy.
B
Respect.
C
Leefbaarheid.
D
Eerlijkheid.

Slide 34 - Quiz

Jongeren willen zelf bepalen of ze roken of niet. De overheid wil een rookvrije generatie en verbiedt roken op schoolpleinen.
Welke waarden herken je bij dit probleem?

A
vrijheid en respect.
B
gezondheid en volwassenheid.
C
vrijheid en gezondheid.
D
privacy en veiligheid.

Slide 35 - Quiz