RSG 't Rijks

V2 tekstverbanden en signaaalwoorden

V2 tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

V2 tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 2 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Verbinden zinnen of alinea’s met elkaar.

Het zijn woorden die aangeven wat voor verband er tussen de verschillende alinea’s of zinnen bestaat.

Signaalwoorden helpen de lezer, geven structuur aan de tekst en zorgen voor samenhang tussen alinea’s.
 Welk signaalwoord er gebruikt wordt, ligt aan het soort tekstverband.

Slide 3 - Slide

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?


1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 4 - Slide

Concluderend verband 
Er wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst. 

dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

Slide 5 - Slide

Redengevend verband 
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. 

omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Slide 6 - Slide

Oorzakelijk verband 
Toont aan waardoor iets gebeurt.

doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Slide 7 - Slide

Vergelijkend verband 
De auteur maakt iets duidelijk door een verschil of overeenkomst te noemen. 

in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Slide 8 - Slide

Kies het goede antwoord.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Het hele bestuur is ziek, de vergadering gaat dus niet door.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 10 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Ruben is morgen niet op school, omdat hij naar het ziekenhuis moet.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Doordat er een hevige sneeuwbui was, is de weg ingestort.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Voor voetbal heb je een goede conditie nodig, daarom train ik vaak.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Kortom: waar komen onze straatnamen eigenlijk vandaan?
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Vergeleken met gisteren is Lisa vrolijk.

A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 15 - Quiz

GELEERD?


- je kunt met behulp van signaalwoorden 

conclusies, redenen, oorzaken en vergelijkingen

in een tekst herkennen en begrijpen

verbanden en signaalwoorden

Slide 16 - Slide

Weet je nog?

Slide 17 - Slide

Weet je nog?

'Verder' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 18 - Quiz

Weet je nog?

'Bovendien' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 19 - Quiz

Weet je nog?

'Echter' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 20 - Quiz

Klassikaal
Opdracht 1 blz. 42-43
  • We gaan eerst tekst 1 lezen.
  • Daarna maken we de eerste 2 opgaves samen.

Slide 21 - Slide

Aan de slag!
  •  Je gaat zelfstandig aan de slag.  
  •  Je maakt opdracht 1 blz. 42-43
  •  Dit is ook meteen het huiswerk! 
  •  Je krijgt hiervoor de overige tijd van de les.  
  • Klaar? Verder met opdracht 2 blz. 44-45
  • Succes!  

Slide 22 - Slide