RSG 't Rijks

Het regelmatige werkwoord op -er

Regelmatige werkwoorden op -er (présent)
Bron D chapitre 2, 
page 93 dans ton LIVRE 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Regelmatige werkwoorden op -er (présent)
Bron D chapitre 2, 
page 93 dans ton LIVRE 

Slide 1 - Slide

doel van deze les:

Je kunt Franse werkwoorden op - ER vervoegen. Als je dit kunt, kun je dus ongeveer 90% van de Franse werkwoorden vervoegen! 

Slide 2 - Slide

Wat heb je daarvoor nodig? 
Allereerst moet je weten hoe je de persoonlijke voornaamwoorden (ik, jij , hij, zij, wij, jullie, zij) vertaalt naar het Frans.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Daarnaast een stukje Nederlandse grammatica.
Je moet weten wat we bedoelen met :
DE STAM en met 
DE UITGANGEN

Slide 7 - Slide

Grammatica termen: 
Stam: in het Nederlands: hele werkwoord - en (of de ik-vorm)
In het Frans: hele werkwoord - ER. Dit is de basis.
uitgang: wat je achter de stam plakt. Bij elk persoonlijk voornaamwoord (je, tu enz.) hoort een uitgang

Slide 8 - Slide

Soorten werkwoorden: 
Je hebt nu dus het rijtje van AVOIR (= hebben ) geleerd --> onregelmatig werkwoord (er is er maar 1 die zo gaat).
En je leert nu regelmatige werkwoorden (dat betekent veel werkwoorden die op dezelfde manier gaan)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Het regelmatige werkwoord op -er
Haal - er van het werkwoord af. 
Wat overblijft is : DE STAM.
Acher DE STAM plak je :
de uitgangen-> die zie je links. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Ezelsbrug -> ww -er
een  eskimo  eet  ons  ezeltje  enthousiast
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles

Slide 13 - Slide

au travail
Je krijgt nu een aantal opgaven. Je mag spieken op blz 93 van je boek als hulpmiddel.

Slide 14 - Slide

Vertaal:
(danser) hij danst

Slide 15 - Open question

Vertaal:
(donner) jullie geven

Slide 16 - Open question

Vertaal:
(habiter) Jij woont

Slide 17 - Open question

Vertaal:
(chanter) Zij zingt

Slide 18 - Open question

Vertaal:
(regarder) Ik kijk

Slide 19 - Open question

Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont

Slide 20 - Quiz

Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche

Slide 21 - Quiz

La fille regarde le chien.
vrai / faux :

Slide 22 - Open question

C'est un poisson
A
vrai
B
faux

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide