Twents Carmel College

2bk

Gutenmorgen.

Ga zitten op jouw plek.
Pak alvast jouw boek en laptop.
1 / 86
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 86 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Gutenmorgen.

Ga zitten op jouw plek.
Pak alvast jouw boek en laptop.

Slide 1 - Slide

Willkommen bei der Deutsch-Stunde
der 30. Mai 2024

Slide 2 - Slide

Das Programm für heute

  • Blooket haben und sein
  • Hausaufgaben besprechen
  • Weiter ins Arbeitsbuch
  • Ende der Stunde

Slide 3 - Slide

Pak jouw laptop 

Slide 4 - Slide

Wat moeten jullie leren?
  • De vormen van haben en sein
  • De uitgangen van de zwakke werkwoorden
  • Het voltooid deelwoord

De toets telt 2x mee en is op donderdag 13 juni

Slide 5 - Slide

Werkwoorden met stam op -d/-t.
Hoe vervoeg je in de tegenwoordige tijd een Duits werkwoord waarvan de stam eindigt op een -d of een -t?

Ga naar play.blooket.com, en log in met de code.

Slide 6 - Slide

Een werkwoord dat eindigt met een stam op -d of -t krijgt een extra -e bij
A
ich, du, er/sie/es
B
du, er/sie/es, wir
C
du, er/sie/es, ihr

Slide 7 - Quiz

Wiederholung Kapitel 8 NL/D

1) De laars ist sehr schön.
2) Wie findest du het kapsel?
3) Het uitzien ist eigentlich nicht so wichtig.
4) Die Farben sind wirklich gekleurd.
5) De schoen ist zu klein.
Wiederholung Kapitel 8 D/NL

1) Ich finde es ganz wichtig.
2) Da steckt viel Arbeit drin.
3) Der Körper sieht gut aus.
4) Tragt ihr deshalb dieselbe Klamotten.
5) Bei Open 32 gibt es nicht nur Jeans, sondern auch Mutze.

Slide 8 - Slide

Arbeitsbuch Seite 68
Lernziel
- Je kunt  eenvoudige fragmenten over lichaam en uiterlijk begrijpen.
- Je kent de betekenis van de woorden van de Lernliste D-N: A Sehen.

Slide 9 - Slide

Kapitel 8 Aussehen

Slide 10 - Slide

Selbstständig machen

Seite 67, Aufgabe 6
Seite 68, Aufgabe 7
Seite 68, Aufgabe 9
C hören

Seite 70
Aufgabe 12 A und B
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord 
Doel:
- Ik kan het bezittelijk voornaamwoord in het Duits benoemen    
- Ik kan het bezittelijk voornaamwoord in het Duits toepassen

Slide 12 - Slide

Hausaufgaben


Für die nächste Stunde:
Bestudiere auf Seite 94 de woorden van A sehen
Machen: Aufgabe 42 und 43 auf Seite 54/55

Slide 13 - Slide

De bezittelijke voornaamwoorden

Slide 14 - Slide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan (mijn, jouw etc.)

- staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Slide

Ontwerp jouw eigen modellen.

Stap 1: pak een vel en leg het in de breedte voor je.
Stap 2: schrijf jouw naam in de hoek van het papier.
Stap 3: teken de lichamen van drie modellen (let op de juiste grootte)
Stap 4: geef de modellen een naam.
Stap 5: kleed de modellen aan met schoenen, broek, rok, korte broek, shirt, blouse, maar ook het kapsel met een hoed of pet of niet.

Slide 16 - Slide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
(in het Nederlands)

Slide 17 - Open question

1

Slide 18 - Video

Seite 76 im Buch
Let op: bij die-woorden en meervoud krijg je een extra -e

Slide 19 - Slide

Welke Duitse bezittelijk voornaamwoorden ken je?
De bezittelijk
voornaamwoorden

Slide 20 - Mind map

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:

- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.

- Dat is jouw huis.     /  Das ist dein Haus.

- Waar is zijn fiets?   /  Wo ist sein Fahrrad?

Slide 21 - Slide

ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
unser(e)
ons/onze
eu(e)r(e)
jullie
ihr(e)
hun
Ihr(e)
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 22 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das Kind
die Autos
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Autos
mein Mann
meine Frau
mein Kind
meine Autos
Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden
Het lidwoord ein- en het woord kein- krijgen bij vrouwelijke woorden en in het meervoud een -e.  Dat geldt ook voor de bezittelijke  voornaamwoorden.

Slide 23 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das  Kind
die Autos
mein Mann
deine Frau
dein Kind
deine Autos
Voorbeelden:
- Mein___________ Bruder (m) hat Zahnschmerzen.
- Unser__________  Eltern (mv) sind sehr lieb.
- Euer____________ Lehrerin (v) hat Hunger.
- Ihr______________ Baby (o) schläft.

Slide 24 - Slide

Hausaufgaben besprechen Seite 65

Seite 76, Aufgabe 19 a und B
Seite 77, Aufgabe 20, 21, 22

Slide 25 - Slide

Welke DUITSE bezittelijke voornaamwoorden ken je?

Slide 26 - Mind map

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 27 - Quiz

Vertaal:
geen

Slide 28 - Open question

Vertaal:
een

Slide 29 - Open question

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma

Slide 30 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie alt ist dein Opa?
A
Opa
B
dein
C
alt
D
Wie

Slide 31 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Mutter heißt Agnes
A
Ihre
B
Mutter
C
heißt
D
Agnes

Slide 32 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Mein Handy ist neu!
A
Handy
B
ist
C
Mein
D
neu

Slide 33 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie

Slide 34 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jouw
A
dein
B
sein
C
ihr

Slide 35 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: mijn
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein

Slide 36 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 37 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jullie
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer/ eure

Slide 38 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: zijn
A
dein-
B
ihr-
C
sein-
D
unser-

Slide 39 - Quiz

Kies nu de juiste vorm....

Slide 40 - Slide


M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Sein.. Vater (m) ist krank
A
sein
B
seine

Slide 41 - Quiz


M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Ihr.. Oma (v) hat Blumen gekauft
A
Ihr
B
Ihre

Slide 42 - Quiz


M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Euer- Schule ist wegen Corona geschlossen.
A
Eure
B
Euere

Slide 43 - Quiz

Nu zonder tabel...

Slide 44 - Slide

onze ... Lehrerin (v)
A
unser
B
unsere

Slide 45 - Quiz

mijn ... Bruder.
A
mein
B
meine

Slide 46 - Quiz

Iets moeilijker...

Slide 47 - Slide

Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 48 - Quiz

Das sind (onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere

Slide 49 - Quiz

(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
Unser
B
Eure
C
Unsere
D
Euer

Slide 50 - Quiz

(Onze) Lehrer (m) heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere

Slide 51 - Quiz

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 52 - Quiz

(Zijn) .... vader heeft een hele grote auto.
A
Ihr
B
Ihre
C
Sein
D
Seine

Slide 53 - Quiz

Das ist (mijn)…... Buch (o).


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 54 - Quiz

Das ist ( uw) Fahrrad (o).
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr

Slide 55 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
A
Ja, ik kan het!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 56 - Quiz

Pak jouw laptop

Slide 57 - Slide

Kapitel 9 Einkaufen

Slide 58 - Slide

Was werdet ihr machen?
  • Kapitel 9 Einkaufen
  • De woorden uit de Lernliste op blz 126/127 
  • De grammatica können, mögen en wollen.
  • Een schriftelijke overhoring
  • Tijdens dit hoofdstuk een luistertoets

Slide 59 - Slide

Suchebilder

Slide 60 - Slide

Arbeitsbuch Seite 98/99/100
Aufgabe 1B, luister en kijk naar het fragment en kruis het juiste antwoord aan.

Selbstständig machen
Aufgabe 2, ankreuzen. Maak gebruik van de Lernliste op blz 126
Aufgabe 3, Einkaufsliste
Aufgabe 4, Mehrzahl bilden

Slide 61 - Slide

Hausaufgaben
  • Machen: 
  • Seite 111, Aufgabe 19-20-21-22

Slide 62 - Slide

Hausaufgaben
  • Machen: Seite 102, 
  • Aufgabe    7, Das Gespräch ergänzen
  • Aufgabe 9, Einkreisen
  • Aufgabe 10, einen Chat ergänzen

Slide 63 - Slide

Selbstständig machen
Seite 102
Aufgabe 7, Das Gespräch ergänzen
Aufgabe 9, Einkreisen
Aufgabe 10, einen Chat ergänzen

Slide 64 - Slide

Aufgaben besprechen
Seite 104, zusammen
Aufgabe 11B, Das Gespräch ergänzen

Selbstständig machen
Aufgabe 13, Landeskunde
Aufgabe 14, was für ein Shopping-Typ bist du?

Slide 65 - Slide

Aufgaben besprechen
Seite 108
Aufgabe 15, bedeutung ankreuzen

Seite 109
Aufgabe 17 Landeskunde

Slide 66 - Slide

können [kunnen]
ich kann
du kannst
er, sie und es kann 
wir können 
ihr könnt
sie/ Sie können 

Slide 67 - Slide

mögen [aardig vinden, lusten en leuk vinden]

ich mag
du magst
er, sie und es mag
wir mögen
ihr mögt
sie/ Sie mögen

Slide 68 - Slide

wollen [willen]
ich will
du willst
er, sie und es will
wir wollen
ihr wollt
sie/ Sie wollen

Slide 69 - Slide

bij het werkwoord können verandert in het enkelvoud de ö in een ..

Slide 70 - Open question

ik kan =
A
ich konn
B
ich kan
C
ich kann
D
ich kon

Slide 71 - Quiz

.......... [jij kunt] bar bezahlen
A
du kanst
B
du kannst
C
du kan
D
du kann

Slide 72 - Quiz

Ihr ……… [können ] gut arbeiten
A
konnt
B
können
C
könnt
D
könt

Slide 73 - Quiz

Bij het werkwoord wollen verandert bij het enkelvoud de o in een ..

Slide 74 - Open question

Ik wil =
A
ich mag
B
ich will
C
ich wil
D
ich woll

Slide 75 - Quiz

Ich ….. [wollen] eis
A
will
B
willst
C
willt
D
wolle

Slide 76 - Quiz

......... [hij wil] neue Schuhe
A
er wil
B
er will
C
es wil
D
es woll

Slide 77 - Quiz

Wir [wollen] nicht
A
wollen
B
willen
C
wollt
D
willt

Slide 78 - Quiz

Bij het werkwoord mögen verandert bij enkelvoud de ö in een ..

Slide 79 - Open question

Welke vertaling hoort er niet bij
mögen =
A
mogen
B
leuk vinden
C
lusten
D
aardig vinden

Slide 80 - Quiz


Du [mögen ] Wurst
A
mag
B
magt
C
magst
D
mogt

Slide 81 - Quiz

Ihr ...... [mögen]
A
mögt
B
mögen
C
mogt
D
mogen

Slide 82 - Quiz

Ich mag Eis
A
lusten
B
leuk vinden
C
aardig vinden

Slide 83 - Quiz

Gibt es noch Fragen?

Slide 84 - Slide

Einde

Slide 85 - Slide

Auf Wiedersehen
Ich wünsche euch einen schönen Tag.

Slide 86 - Slide