What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Twents Carmel College
Visit the website
‹
Return to search
Sterke werkwoorden met e/i(e) Wechsel en A-Umlaut
Sterke werkwoorden met
e/i(e)-Wechsel
en met A-Umlaut
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo
Leerjaar 3
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Sterke werkwoorden met
e/i(e)-Wechsel
en met A-Umlaut
Slide 1 - Slide
Wanneer is een werkwoord
sterk
en wanneer
zwak
?
Sterke werkwoorden veranderen in de vt van klinker:
schwimmen-schwomm
laufen-lief
gehen-ging
De meeste ww die in het Nederlands sterk zijn, zijn dat in het Duits ook (let op er zijn uitzonderingen!)
Zwakke werkwoorden
veranderen in de vt niet van klinker:
wohnen-wohnte
machen-machte
Slide 2 - Slide
Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, zwakke niet.
B
zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, sterke niet.
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Video
Sterk of zwak?
schwimmen-schwamm
A
sterk
B
zwak
Slide 5 - Quiz
Sterk of zwak?
wohnen-wohnte
A
sterk
B
zwak
Slide 6 - Quiz
Sterk of zwak?
arbeiten-arbeitete
A
sterk
B
zwak
Slide 7 - Quiz
Sterk of zwak?
geben-gab
A
sterk
B
zwak
Slide 8 - Quiz
Sterk of zwak?
lesen=lezen
A
sterk
B
zwak
Slide 9 - Quiz
Sterk of zwak?
arbeiten=werken
A
sterk
B
zwak
Slide 10 - Quiz
Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de t.t bij
du
en
er/sie/es
een
ä
fahren
ich fahre
du f
ä
hrst
er/sie/es f
ä
hrt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
laufen
ich laufe
du l
ä
ufst
er/sie/es l
ä
uft
wir laufen
ihr lauft
sie/Sie laufen
Slide 11 - Slide
Sterke werkwoorden met een
e
in de stam krijgen in de t.t. bij
du
en
er/sie/es
een
i
of
ie
Lange e wordt-ie
lesen
ich lese
du l
ie
st
er/sie/es l
ie
st
wir lesen
ihr lest
sie/Sie lesen
Korte e wordt-i
essen
ich esse
du
i
sst
er/sie/es
i
sst
wir essen
ihr esst
sie/Sie essen
Slide 12 - Slide
Uitzonderingen:
lange e wordt korte i
nehmen: du n
imm
st- er n
imm
t
geben: du g
i
bst- er g
i
bt
treten
: du tr
itt
st- er tr
itt
Slide 13 - Slide
Gehen
(=gaan) en
stehen
(=staan) krijgen geen e-i Wechsel!
du gehst-er geht
du stehst- er steht
Slide 14 - Slide
goed of fout?
A
er list
B
er liest
Slide 15 - Quiz
Du (sprechen)..................immer so leise.
A
sprichst
B
spricht
C
sprecht
D
sprechst
Slide 16 - Quiz
Der Arzt (geben)..............Meike eine Spritze.
A
gebt
B
gibst
C
gibt
Slide 17 - Quiz
Goed of fout?
er nihmt
A
goed
B
fout
Slide 18 - Quiz
Wo (treffen)....................ihr euch?
A
treffen
B
trifft
C
trefft
Slide 19 - Quiz
Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt
Slide 20 - Quiz
Wij rijden (fahren)
A
wir fahren
B
wir fähren
Slide 21 - Quiz
wij nemen (nehmen)
A
wir nehmen
B
wir nimmen
Slide 22 - Quiz
Mijn moeder geeft (geben)
A
Meine Mutter gebt
B
Meine Mutter gibt
Slide 23 - Quiz
ik lees (lesen)
A
ich lese
B
ich liese
Slide 24 - Quiz
Goed of fout?
du liest
A
goed
B
fout
Slide 25 - Quiz
Wir (fahren) ..........morgen nach Deutschland.
Slide 26 - Open question
(essen) Was ............ du am liebsten?
Slide 27 - Open question
(helfen) Mein Vater ............ mir immer bei den Hausaufgaben.
Slide 28 - Open question
(schlafen) Bis wann ........... du?
Slide 29 - Open question
(helfen) ............ du mir dabei?
Slide 30 - Open question
(lesen) Was ..... du am liebsten?
Slide 31 - Open question
(fahren) Ich ............ nach München.
Slide 32 - Open question
Wat heb je geleerd in deze les?
Slide 33 - Slide
Hoe herken je sterke werkwoorden?
Slide 34 - Open question
Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met een -e in de stam in het Duits in de tegenwoordige tijd?
Slide 35 - Open question
Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met een a in de stam?
Slide 36 - Open question
Wanneer komt er een -i en wanneer -ie?
Slide 37 - Open question
Ik kan de e/i-Wechsel en a/ä correct toepassen in zinsverband.
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 38 - Poll