- Zelf maken: opdracht 2 en 3, blz. 148 en 149. Niet af? Huiswerk voor donderdag
Opdracht 2
Opdracht 2 1, 2 en 3 Gegeven:1, 2, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 14, 17, 18, 23, 24, 25. 1 impact h – inwerking; draagwijdte; invloed 2 een open deur f – iets wat iedereen al weet 3 onoverkomelijk - onoplosbaar; (bezwaren e.d.) niet te overwinnen – woorddelen 4 optie l – mogelijkheid 5 alimentatie c – geldbedrag voor levensonderhoud van ex-partner 6 co-ouderschap - gezamenlijke opvoeding van de kinderen door gescheiden ouders – omschrijving, woorddelen 7 rechtvaardigt i – laat zien dat … juist of terecht is 8 rationele m – verstandelijke; gezegd van iets waarbij je vooral nadenkt 9 privilege n – voorrecht 10 gearrangeerd d – geregeld; (hier) door de ouders bepaald 11 geijkte j – meest voorkomende 12 autoritaire - bazige; geen tegenspraak duldende – omschrijving 13 kostwinner - degene die de kost verdient – omschrijving 14 emancipatie e – het zich vrijmaken uit een minderwaardige positie 15 mondiger - beter in staat om voor zichzelf op te komen – woorddelen 16 tutoyeren met je en jij aanspreken – woorddelen 17 alternatieve a – andersoortige; anders dan andere
Slide 4 - Slide
Opdrachten maken
- Samen: opdracht 1, blz. 146
- Zelf maken: opdracht 2 en 3, blz. 148 en 149. Niet af? Huiswerk voor donderdag
18 in diskrediet g – in een kwaad daglicht; (kreeg) een slechte naam
19 secularisatie - ontkerkelijking – synoniem
20 taboe - verboden – omschrijving
21 onaantastbare - niet te bestrijden of te betwisten (vaak van een positie gezegd); waar niemand iets tegen kan beginnen – woorddelen
22 herwaardering - het opnieuw de waarde van iets bepalen of inzien – woorddelen
23 gelegaliseerd b – bij wet vastgelegd, toegestaan of goedgekeurd
24 van weleer o – vroegere
25 sceptici k – mensen die geneigd zijn te twijfelen of argwanend te zijn
Slide 5 - Slide
Opdrachten maken
- Samen: opdracht 1, blz. 146
- Zelf maken: opdracht 2 en 3, blz. 148 en 149. Niet af? Huiswerk voor donderdag
Opdracht 3 Alinea 1: op de hoogte zijn van - weten Alinea 2: gepaard gaan met - samengaan met uitlopen op eindigen met; resulteren in Alinea 3: stammen uit - zijn oorsprong hebben in houden van liefde voelen voor Alinea 4: zorgen voor - verzorgen Alinea 6: uitmonden in - tot gevolg hebben Alinea 8: wijzen op - de aandacht vestigen op
Opdracht 4 Alinea 2: om wille van vanwege Alinea 3: door middel van door op basis van (hier) uit Alinea 5: als gevolg van door onder invloed van door