Twents Carmel College

Voorbereiding SE 302 3kbl

Vandaag
Herhaling lesstof
Voorbereiding SE 302

Deel 1
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Vandaag
Herhaling lesstof
Voorbereiding SE 302

Deel 1

Slide 1 - Slide

Vandaag
Herhaling lesstof
Voorbereiding SE 302

Deel 1

Slide 2 - Slide

Doel
-Ik weet wanneer ik een punt, vraagteken, uitroepteken en komma moet gebruiken in een zin;
- Ik weet wanneer ik hoofdletters moet gebruiken. 

Slide 3 - Slide

Leestekens zijn belangrijk!

Slide 4 - Slide

Hoofdletter
Het is belangrijk dat je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt. Het heeft invloed op hoe begrijpelijk je tekst is.

Slide 5 - Slide

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 6 - Slide

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 7 - Slide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 8 - Slide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 9 - Slide

Leestekens

Slide 10 - Slide

Hoe laat begint de les vandaag!
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 11 - Quiz

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 12 - Quiz

Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?
A
Hoofdletters en leestekens kloppen.
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 13 - Quiz

Op Maandag hebben we een toets.

A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 14 - Quiz

In Maart ben ik jarig!
A
De leestekens zijn goed gebruikt.
B
De leestekens zijn fout gebruikt.

Slide 15 - Quiz

DOEL

TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN

- je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen



Slide 16 - Slide

Tussenletters bij samenstelling







3 soorten tussenletters:

Tussenletters  -en-
Tussenletter -e-
Tussenletter -s-

Slide 17 - Slide

Tussenletters -en-
  • Als het eerste deel alleen een meervoud heeft op -en, gebruik je -en- als tussenletters:

  • Bananendoos
  • Schoenenwinkel
  • Kippensoep


Slide 18 - Slide

Tussenletters
A
hondeweer
B
hondenweer

Slide 19 - Quiz

Tussenletters -e-
  • Als het eerste woord een meervoud met -s heeft, gebruik je -e- als tussenletters.
  • garage
  • garages
  • DUS:
  • garagedeur
  • garagebedrijf


Slide 20 - Slide

tussenletter
A
hogenschool
B
hogeschool

Slide 21 - Quiz

Tussenletters gebruiken

Tussenletters -s:

De tussenletter -s kun je meestal horen.


spruitje + lucht = spruitjeslucht







Twijfel je over de tussenletter -s, omdat je deze niet goed hoort?

Vervang dan het tweede deel.


damesschoen, want het is ook damestoilet

Slide 22 - Slide

Tussenletters
A
dwarstraat
B
dwarsstraat

Slide 23 - Quiz

Wat is goed?
A
groentenboer
B
groenteboer

Slide 24 - Quiz

Wat is goed?
A
kattenbak
B
kattebak

Slide 25 - Quiz

Wat is goed?
A
apentrots
B
apetrots

Slide 26 - Quiz

Wat is goed?
A
keuzenpakket
B
keuzepakket

Slide 27 - Quiz

Wat is goed?
A
zonnenscherm
B
zonnescherm

Slide 28 - Quiz

trappen van vergelijking
Doel: snappen en kunnen toepassen van de trappen van vergelijking 

Slide 29 - Slide

Trappen van vergelijking
Trappen van vergelijking

Slide 30 - Slide




  • goed - beter - best
  • veel - meer - meest
  • weinig - minder - minst
  • graag (‘met plezier’) - liever - liefst
  • kwaad (‘erg’) - erger - ergst
  • (maar: kwaad (‘boos’) - kwader - kwaadst)



  • blond - blonder - blondst
  • nieuw - nieuwer - nieuwst
  • groot - groter - grootst
  • lief - liever - liefst
  • chic - chiquer - chicst
     Trappen van vergelijking

Slide 31 - Slide

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van ...?

lief
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 32 - Quiz

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van...?

veel
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 33 - Quiz

Trappen van vergelijking:
vreemd - vreemder - .............
A
vreemdst
B
vreemst
C
meest vreemd

Slide 34 - Quiz

De trappen van vergelijking:
dwaas-dwazer-...
A
dwaasts
B
dwazerst
C
dwaast

Slide 35 - Quiz

Leerdoelen
  • Je leert wat de trappen van vergelijking zijn.
  • Je leert wanneer je als en dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking.

Slide 36 - Slide

Trappen van vergelijking: als of dan

Slide 37 - Slide

Trappen van vergelijking
Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
+ er 
+ st(e)
Hard
Vervelend
Groot
Harder 
Vervelender 
Groter
Hardst
Vervelendst
Grootst
Goed
Beter
Best
ALS
DAN

Slide 38 - Slide

De trappen van vergelijking.
Goed of fout?
Mijn broer is beter in wiskunde als mij.
A
goed
B
fout

Slide 39 - Quiz



1. Jorick is sneller ALS Malik.
2. Bilal is sneller langzamer DAN Sam.
3. Sarah is even snel ALS Kim.
A
1 = goed 2 = niet goed 3 = goed
B
1= niet goed 2 = goed 3 = goed
C
1 = goed 2 = goed 3 = goed
D
1 = goed 2 = goed 3 = niet goed

Slide 40 - Quiz