What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Twents Carmel College
Visit the website
‹
Return to search
Grammatik regelmäßige Verben
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het
hele
werkwoord
- en of - n.
Voorbeeld:
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis
1 / 17
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 2,3
This lesson contains
17 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het
hele
werkwoord
- en of - n.
Voorbeeld:
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis
Slide 1 - Slide
Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar de juiste uitgang
e
st
t
en
t
en
ich
ihr
wir
du
er/sie/es
Sie/sie
Slide 2 - Drag question
Slide 3 - Video
Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn
e
du wohn
st
er/sie es wohn
t
wir wohn
en
ihr wohn
t
sie wohn
en
Sie wohn
en
Slide 4 - Slide
ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet
Slide 5 - Quiz
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst
Slide 6 - Quiz
es (kommen)
A
kommt
B
kommst
C
kommet
D
komet
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Video
Regelmatige werkwoorden: uitgangen met
- d of -t
werkwoord: antworten, stam:antwort-
ich antwort
e
du antwort
e
st
er/sie es antwort
e
t
wir antwort
en
ihr antwort
e
t
sie antwort
en
Sie antwort
en
Slide 9 - Slide
en ook een extra e bij deze werkwoorden
atmen = ademen
regnen = regenen
öffnen = opendoen / openen
rechnen = rekenen
zeichnen = tekenen
begegnen = tegenkomen
Slide 10 - Slide
B als de stam op een s-klank eindigt (Wat zijn s-klanken?) voorbeeld: reisen [= reizen]
ich reis
e
du reis
t
er /sie/es reis
t
wir reis
en
ihr reis
t
sie/Sie reis
en
Dus geen extra s bij de "du-vorm"
Slide 11 - Slide
Vertaal:
jij meldt
Slide 12 - Open question
Vertaal:
jij werkt
Slide 13 - Open question
Vertaal:
Jullie rekenen
Slide 14 - Open question
Vertaal:
ik vind
Slide 15 - Open question
Vertaal:
jij reist
Slide 16 - Open question
Schön das ihr da wart!
Slide 17 - Slide