This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
- je kunt samengestelde zinnen maken
- je kunt voegwoorden gebruiken om samengestelde zinnen te maken
In iedere zin staat een persoonsvorm.
Zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp noem je
een enkelvoudige zin.
Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.
Als je van twee losse zinnen één zin maakt,
heb je een voegwoord nodig.
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met een voegwoord zoals en, want en maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar.
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met voegwoorden zoals omdat, doordat en hoewel hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan.
In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog andere werkwoordsvormen staan.
- je kunt samengestelde zinnen maken
- je kunt voegwoorden gebruiken om samengestelde zinnen te maken
-Ga nu aan de slag met opdr. 3 en 4 van blz. 57. Je hebt hiervoor 10 minuten.