1- Ik weet wat het begrip territorium inhoudt.
2- Ik kan op een kaart aanwijzen welke gebieden vallen onder het Nederlandse territorium.
3- Ik weet wat bestuurlijke grenzen zijn door een voorbeeld te noemen.
4- Ik kan uitleggen wanneer een land soeverein is.
5- Ik ken de schaalniveaus die gebruikt worden bij het vak aardrijkskunde.