Twents Carmel College

Hoofdstuk 4 Elektriciteit (Nova Max klas 2)

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 4
1 / 41
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Vandaag
- Herhaling met behulp van Lessonup
   van paragraaf 1 t/m 4

- Zelfstandig oefentoets maken (online)
   Hiervoor moeten wel alle Test-jezelfs gemaakt zijn. 

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
  • Elektrische energie

  • Isolerende en geleidende stoffen

  • Stroomsterkte

Slide 3 - Slide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
Bij deze stroomkring is de batterij met twee snoeren aangesloten op de batterij. Dit noemen we een stroomkring. 

    Slide 4 - Slide

    Paragraaf 1
    Elektrische stroom bestaat uit bewegende lading (hoeveelheid elektriciteit) die door de onderdelen van de stroomkring beweegt. Onderbreek je de kring, dan valt de lading stil.

    • Elektrische energie
    Als het lampje brandt, dan verbruikt het elektrische energie. Deze energie wordt geleverd door de batterij.

      Slide 5 - Slide

      Paragraaf 1
      • Isolatoren en geleiders
                 Isolatoren                                      Geleiders
      rubber, hout, plastic, lucht.               alle metalen en koolstof

        Slide 6 - Slide

        Paragraaf 1
        • Stroomsterkte
        Stroomsterkte (I) meet je in ampère (A).

        Stroomsterkte = de hoeveelheid deeltjes die in een seconde op een bepaalde plek door de draad stromen



          Slide 7 - Slide

          Slide 8 - Slide

          Slide 9 - Slide

          Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
          A
          - Spanningsbron - Verbindingssnoeren - Apparaat
          B
          - Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Apparaat
          C
          - Stroommeter - Verbindingssnoeren - Apparaat

          Slide 10 - Quiz

          Een lamp gebruikt:
          A
          Elektrische stroom
          B
          Elektrische energie
          C
          Elektrische spanning
          D
          Elektrische weerstand

          Slide 11 - Quiz

          Welke drie stoffen zijn isolatoren?
          A
          Rubber, plastic en hout
          B
          Plastic, diamant en hout
          C
          Rubber, koolstof en hout
          D
          Plastic, koper en glas

          Slide 12 - Quiz

          Welke stof is geen geleider?
          A
          Alle metalen
          B
          Koolstof
          C
          hout
          D
          zout water

          Slide 13 - Quiz

          Stroomsterkte zegt je iets over:
          A
          Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
          B
          Hoe 'snel' de deeltjes gaan
          C
          Hoeveel elektrische energie een deeltje 'draagt'
          D
          Hoe 'energiek' een deeltje is

          Slide 14 - Quiz

          Paragraaf 2
          •  Spanning

          • Spanningsbronnen
          • Batterijen in serieschakeling
          • Netspanning (230 volt uit het stopcontact)

          Slide 15 - Slide

          Paragraaf 2
          •  Spanning
          Spanning (U) meet je in volt (V).

          Spanning = de hoeveelheid elektrische energie die het deeltje met zich 'meedraagt'


          Slide 16 - Slide

          Paragraaf 2
            • Spanningsbronnen



            Slide 17 - Slide

            Paragraaf 2
              • Spanningsbronnen

              Een kleine batterij levert ongeveer 1,5 volt

              Een stopcontact levert ongeveer 230 volt

              Een (elektrische) trein rijdt op 1500 volt


              Slide 18 - Slide

              Paragraaf 2
              • Batterijen in serieschakeling

              Vaak heb je meer dan een batterij nodig om
              aan de juiste spanning te komen.
              Je moet de batterijen in serie schakelen.

              Als je dit (goed) doet mag je de spanning optellen.

              Slide 19 - Slide

              Spanning zegt iets over:
              A
              Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
              B
              Hoe 'snel' de deeltjes gaan
              C
              Hoeveel elektrische energie een deeltje 'draagt'
              D
              Hoe 'energiek' een deeltje is

              Slide 20 - Quiz

              Hoeveel spanning komt er thuis uit een stopcontact?
              A
              22 volt
              B
              23 volt
              C
              220 volt
              D
              230 volt

              Slide 21 - Quiz

              Als je 4 batterijen van 1,5 volt in serie schakelt, dan krijg je een totale spanning van:
              A
              5,5 volt
              B
              6,0 volt
              C
              2,66 volt
              D
              2,5 volt

              Slide 22 - Quiz

              Paragraaf 3
              • Symbolen

              • Serieschakeling
              • Parallelschakeling

              Slide 23 - Slide

              Paragraaf 3
              • Symbolen


              Slide 24 - Slide

              Paragraaf 3
              • Serieschakeling
              In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk.
              Als 1 lampje kapot gaat, wordt de 
              stroomkring onderbroken en gaan
              de andere lampjes ook uit. 


              Slide 25 - Slide

              Paragraaf 3
              • Parallelschakeling
              In een parallelschakeling is de spanning overal gelijk.

              Dit wordt ook bij je thuis gebruikt. Als
              een lamp kapot gaat, blijft de 
              koelkast wel gewoon werken. 

              Slide 26 - Slide

              Slide 27 - Slide

              Slide 28 - Slide

              Draad
              Batterij
              Lamp(je)
              Schakelaar
              Motor(tje)
              Stopcontact

              Slide 29 - Drag question

              In een serieschakeling is de:
              A
              Stroomsterkte overal gelijk
              B
              Spanning overal gelijk
              C
              Energie overal gelijk
              D
              Vermogen overal gelijk

              Slide 30 - Quiz

              In een parallelschakeling is de:
              A
              Stroomsterkte overal gelijk
              B
              Spanning overal gelijk
              C
              Energie overal gelijk
              D
              Vermogen overal gelijk

              Slide 31 - Quiz

              Paragraaf 4
              • Vermogen
              Vermogen verteld je hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 seconde verbruikt
              Vermogen bereken je in Watt

              Bij sommige apparaten is vermogen steeds gelijk, bij andere is het afhankelijk van het gebruik. 

              Slide 32 - Slide

              Paragraaf 4
                • Formule

                       Vπ‘’π‘Ÿπ‘šπ‘œπ‘”π‘’π‘› = π‘ π‘π‘Žπ‘›π‘›π‘–π‘›π‘” Γ— π‘ π‘‘π‘Ÿπ‘œπ‘œπ‘šπ‘ π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘˜π‘‘π‘’


                Denk daarbij ook aan gebruik van de juiste eenheden. 

                P=Uβ‹…I

                Slide 33 - Slide

                Paragraaf 4
                Grootheid is 'wat' je meet. Eenheid is 'waarin' je het meet. 
                Grootheid
                symbool
                Eenheid
                symbool
                vermogen
                P
                watt
                W
                spanning
                U
                volt
                V
                stroomsterkte
                I
                ampere
                A

                Slide 34 - Slide

                Oefenen 
                Een oplaadbare batterij levert een spanning van 1.2V. De batterij wordt gebruikt voor een zaklantaarn. De stroomsterkte door de zaklantaarn is 2000 mA.
                Bereken het vermogen van de zaklantaarn.

                Slide 35 - Slide

                Slide 36 - Slide

                De juiste formule om het vermogen te berekenen is:
                A
                spanning+stroomsterkte
                B
                spanningβˆ’stroomsterkte
                C
                spanningβ‹…stroomsterkte
                D
                ​stroomsterkte​​spanning​​

                Slide 37 - Quiz

                De juiste formule is:
                A
                P=U+I
                B
                P=Uβˆ’I
                C
                P=Uβ‹…I
                D
                P=​U​​I​​

                Slide 38 - Quiz

                Een snoer van 100 kerstlampjes sluit je aan op een adapter die een spanning levert van 12 V. De stroomsterkte is 2 A.'
                Bereken het vermogen dat de lampjes gebruiken
                A
                200W
                B
                24W
                C
                1200W
                D
                6W

                Slide 39 - Quiz

                Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
                A
                250 000 kW
                B
                0,250 kW
                C
                2,5 kW
                D
                25 kW

                Slide 40 - Quiz

                Grootheid
                eenheid
                Afkorting
                Afkorting
                Vermogen
                Stroomsterkte
                Spanning 
                P
                I
                V
                Ampère
                A
                W
                U
                Watt
                Volt

                Slide 41 - Drag question