This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
pv =
wg =
ow =
Welke zinsdeel is er over?
pv = heeft
wg = heeft gebakken
ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder
over = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Check daarna of je aan (of voor) kunt weglaten of toevoegen.
Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.
Jan gaf de toets aan de leraar