This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
In de volgende slides staan woorden.
Schrijf van ieder woord de vergelijkende trap op:
stellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap
1. Jij vindt hem beter dan mij.
2. Jij vindt hem beter dan ik.
Beide zinnen zijn goed.
Leg in de volgende slide uit wat het verschil is in betekenis tussen beide zinnen.
1. Ik vind dat Kees Chantal meer aandacht geeft dan ik.
2. Ik vind dat Kees Chantal meer aandacht geeft dan mij.
Beide zinnen zijn goed.
Leg in de volgende slide uit wat het verschil is in betekenis tussen beide zinnen.