De zinsdeelproef: Welke woorden kun je samen vóór de persoonsvorm zetten?
'Krul stond gisteren in het doel bij het Nederlands elftal.'
'In het doel bij het Nederlands elftal stond Krul gisteren.'
'Gisteren/ stond/ Krul/ in het doel bij het Nederlands elftal.'
*Krul gisteren stond in het doel bij het Nederlands elftal*