This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Paragraaf 5.2
Weerstand
Slide 1 - Slide
Als je een apparaat (lampje) aansluit op een spanningsbron (batterij), dan gaat er een stroom lopen van plus naar min
Weet je nog?
stroomsterkte = I (eenheid Ampère = A)
spanning batterij = U
(eenheid Volt = V)
Slide 2 - Slide
Over het algemeen geldt: hoe groter de spanning U, hoe groter de stroom I wordt
Maar hoe groot de stroom precies wordt, hangt af van het soort apparaat dat je aansluit.
Sommige materialen of apparaten laten de stroom makkelijker door dan andere
Slide 3 - Slide
Weet je nog?
Een stof die de stroom goed doorlaat heet een geleider
Een stof die de stroom niet goed doorlaat heet een isolator
Slide 4 - Slide
Weerstand
Het woord weerstand betekent letterlijk: tegenwerking
Bij dit onderwerp betekent weerstand: hoe moeilijk de stroom ergens door kan gaan
Een grote weerstand = de stroom kan er moeilijk door
Een kleine weerstand = de stroom kan er makkelijk door
Slide 5 - Slide
Vul in: grote of kleine Een geleider heeft een .... weerstand
Slide 6 - Open question
Vul in: grote of kleine Een isolator heeft een ... weerstand
Slide 7 - Open question
Hoe groot de weerstand precies is, reken je uit met:
U = spanning in Volt
I = stroomsterkte in Ampère
R = weerstand
de eenheid van weerstand is Ohm
met als afkorting Ω
R=IU
Slide 8 - Slide
Voorbeeld:
Je sluit een lampje aan op een batterij van 6 Volt. Er gaat nu een stroom lopen van 50 mA. De weerstand van het lampje is:
U = 6V
I = 50 mA = 0,050 A
R = U:I = 6 : 0,050 = 120 Ω
Slide 9 - Slide
Je sluit een lampje aan op een batterij van 10 Volt. Er gaat een stroom lopen van 20 mA. Hoe groot is de weerstand van het lampje? Gebruik R = U:I
Slide 10 - Open question
Je sluit een lampje aan op een batterij van 10 Volt. Er gaat een stroom lopen van 20 mA. Hoe groot is de weerstand van het lampje? Gebruik R = U:I
U = 10 V
I = 20 mA = 0,02 A
R = U:I = 10 : 0.02 = 500 Ω
Slide 11 - Slide
Een lampje met een weerstand van 250 Ω wordt aangesloten op een spanningsbron van 9 Volt. Hoe groot is de stroom die door het lampje gaat lopen? Gebruik R = U:I
Slide 12 - Open question
Een lampje met een weerstand van 250 Ω wordt aangesloten op een spanningsbron van 9 Volt. Hoe groot is de stroom die door het lampje gaat lopen? Gebruik R = U:I
R = 250 Ω
U = 9 V
R = U : I
250 = 9 : I
I = 9 : 250 = 0,036 A = 36 mA
Slide 13 - Slide
Om de weerstand van een lampje te bepalen gebruik je deze schakeling:
Met de Voltmeter parallel aangesloten
meet je de U
Met de Ampèremeter in serie aangesloten
meet je de I
Daarna kun je R uitrekenen met R = U : I
Slide 14 - Slide
Sommige materialen hebben altijd dezelfde weerstand
Dit geldt bijvoorbeeld voor het metaal constantaan
Het maakt niet uit in welke omstandigheden je de weerstand meet, er komt altijd hetzelfde getal uit.
Ook als je een andere batterij gebruikt bijvoorbeeld.
Slide 15 - Slide
Materialen met een constante weerstand geven dit diagram:
Slide 16 - Slide
De meeste materialen of apparaten hebben geen constante weerstand
Vaak is het zo dat als ze warm worden de weerstand groter wordt
Je kunt dit verklaren met het molecuulmodel
Slide 17 - Slide
Materialen die een grotere weerstand krijgen als ze warm worden, geven dit diagram: