This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
hoofdstukafsluiting
Hoofdstuk 3 - de belangrijkste punten
Slide 1 - Slide
In een ecosysteem leven drie insectenetende vogelsoorten: koolmezen, spechten en wielewalen.
Sleep de onderstaande factoren voor de vogels naar het juiste vak.
Abiotisch
Biotisch
Egels
Omgezaagde boom
Paddenstoelen
Temperatuur
Regenwater
Water uit een meertje in dit gebied
Slide 2 - Drag question
In de afbeelding zie je een deel van de vijver. Welke bewering is waar?
A
De vijver is een levensgemeenschap
B
Het vijverwater is een ecosysteem
C
Voor de eenden is vijverwater een biotische factor
D
Voor de waterlelies is vijverwater een abiotische factor
Slide 3 - Quiz
In een ecosysteem komt slechts één populatie van een soort vliegen voor. Welke bewering hierover is juist?
A
Alle vliegen in dat ecosysteem horen bij dezelfde populatie
B
Alle vliegen in dat ecosysteem horen bij die soort
C
Alle vliegen van die soort in dat ecosysteem horen bij die populatie
D
Alle vliegen van die soort komen alleen in dat ecosysteem voor
Slide 4 - Quiz
Om te onthouden:
Biotische factoren zijn invloeden uit de levende natuur, bijvoorbeeld: vijanden, ziekteverwekkers, voedsel, schuilplaats en soortgenoten
Abiotische factoren zijn invloeden uit de levenloze natuur, bijvoorbeeld: water, temperatuur, bodem, licht en wind
Slide 5 - Slide
Om te onthouden
Een levensgemeenschap bestaat uit alle organismen in een bepaald gebied. (dus alle planten, dieren, bacteriën en schimmels in dat gebied)
Een ecosysteem bestaat uit de levensgemeenschap + alle abiotische factoren in het gebied. Voorbeelden van een ecosysteem: bos, heide, vijver, meer, woestijn
Slide 6 - Slide
Om te onthouden
Populatie = een groep dieren van dezelfde soort in een bepaald gebied.
Goed en nauwkeurig lezen is belangrijk in de biologietoets!
Slide 7 - Slide
Energie + water + koolstofdioxide --> zuurstof + glucose. Hoe kan je de bovenstaande fotosyntheseformule veranderen in de formule van de verbranding?
A
Door energie rechts van de pijl te zetten
B
Door de pijl de andere kant op te laten wijzen
C
Door koolstofdioxide en water om te wisselen
D
Door water en zuurstof om te wisselen
Slide 8 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Wat geven de rode pijlen in de doorsnede van het blad aan?
A
Alleen koolstofdioxide
B
Koolstofdioxide en waterdamp
C
Alleen zuurstof
D
Zuurstof en waterdamp
Slide 9 - Quiz
In welk van de genummerde delen kan fotosynthese en verbranding plaatsvinden?
A
Alleen in deel 1
B
In alle delen
C
Alleen in deel 4
D
In deel 2 en 3
Slide 10 - Quiz
Om te onthouden
FOTOSYNTHESE
water + koolstofdioxide + zonlicht --> glucose + zuurstof
Alleen overdag in alle groene delen van planten
VERBRANDING
glucose + zuurstof --> water + koolstofdioxide + energie In alle delen van planten ('s nachts), dieren, bacteriën en schimmels.
Slide 11 - Slide
Om te onthouden
Doorsnede blad
- opperhuid - bladmoes met nerf - opperhuid met huidmondje
Huidmondje
- voor opname koolstofdioxide
- voor afgifte water en zuurstof
- gaat dicht bij te weinig water
Slide 12 - Slide
Wat is de rol van producenten in een ecosysteem?
A
Afvalstoffen produceren uit energierijke stoffen
B
Energierijke stoffen produceren
C
Energie produceren uit energierijke stoffen
D
Mineralen produceren uit energierijke stoffen
Slide 13 - Quiz
Om te onthouden
Producenten zijn planten Producenten maken zelf energierijke stoffen bij de fotosynthese leggen ze energie vast in glucose. Dit zetten ze vervolgens om in andere energierijke voedingsstoffen, zoals koolhydraten, vetten, eiwitten en cellulose.
Slide 14 - Slide
Klimplanten en voorjaarsbloeiers zijn aangepast aan dezelfde omgevingsfactor. Welke factor is dat?
A
Koolstofdioxide
B
Licht
C
Minderalen
D
Water
Slide 15 - Quiz
Vacht en oren van poolvossen en woestijnvossen worden vergeleken. Wat valt op?
A
De vacht van poolvossen is dikker en de oren zijn groter
B
De vacht van poolvossen is dikker, de oren zijn kleiner
C
De vacht van poolvossen is dunner, de oren zijn groter
D
De vacht van poolvossen is dunner, de oren zijn kleiner
Slide 16 - Quiz
Om te onthouden
Klimplanten klimmen langs muren of bomen omhoog naar het licht. Voorjaarsbloeiers zijn planten die al bloemen hebben voordat er na de winter bladeren aan de bomen komen.
Je moet ook de volgende aanpassingen van planten kennen: planten met wortelrozet: kring van bladeren (aanpassing aan voedsel/water)
woestijnplanten: planten met kleine bladeren, vaak stekels. Behaard of dikke waslaag (aanpassing aan water)
Slide 17 - Slide
Om te onthouden
Warmbloedige dieren zijn dieren met een vaste lichaamstemperatuur. Ze zijn aangepast aan de omgeving:
- koude omgeving: dikke vacht, kleine oren, korte poten, veel vet
- warme omgeving: dunne vacht, grote oren, lange poten en weinig vet.
Slide 18 - Slide
Dankzij de zuigkracht nemen planten water op uit de bodem. Dit gebeurt in vijf stappen. Zet deze stappen in de juiste volgorde
Begin met de bovenste.
wortels nemen water op
Bladcellen verliezen water
Water stroomt uit de houtvaten naar de bladcellen
Wortels geven water door aan de houtvaten
Water verdampt uit de huidmondjes
Slide 19 - Drag question
Welke uitspraak over voedselketens is juist?
A
Een kringloop bestaat uit met elkaar verbonden voedselketens
B
Voedselketens beginnen met een dier
C
Voedselketens bestaan uit met elkaar verbonden organismen
D
Voedselketens bestaan uit planten, planteneters en vleeseters
Slide 20 - Quiz
Welk deel van de stoffen in de piramide hiernaast wordt door- gegeven aan de volgende schakel in de voedselketen
A
Blauwe deel
B
Rode deel
C
Bruine deel
D
Alle delen
Slide 21 - Quiz
Je ziet in de afbeelding dat er steeds minder energierijke stoffen in de volgende laag komen. Hoe noem je deze piramide?
Slide 22 - Open question
Welke groep(en) organismen ontbreken in deze piramide?
A
Alleen bacteriën en schimmels
B
Alleen reducenten
C
Afvaleters en reducenten
D
Bacteriën en consumenten
Slide 23 - Quiz
Welke pijl in de afbeelding geeft de vorming van glucose aan?
A
pijl D
B
pijl C
C
pijl B
D
pijl A
Slide 24 - Quiz
Om te onthouden
Producenten = planten, maken hun eigen voedsel bij de fotosynthese. Staan aan het begin van elke voedselketen.
Consumenten = dieren. Eten producenten of andere consumenten. Een speciale groep zijn de afvaleters. Afvaleters staan niet in een voedselketen.
Reducenten = bacteriën en schimmels. Deze breken de dode resten af en zorgen dat voedingsstoffen weer vrij komen voor planten.
Slide 25 - Slide
Om te onthouden
Voedselketen: wie eet wie? weergegeven met pijlen tussen de organismen. Bijvoorbeeld gras --> koe --> mens
Voedselweb: meerdere voedselketens in een ecosysteem door elkaar.
van de voedselketen er is. Planten staan onderaan. Altijd piramidevormig.
Slide 26 - Slide
Om te onthouden
Piramide van aantallen: geeft aan hoeveel van elke groep organismen er zijn. Planten staan onderaan. Soms is de onderste laag kleiner dan de laag daarboven.
Piramide van biomassa: geeft aan hoeveel energierijke stof er in elke schakel
Koolstofkringloop: hoe koolstof wordt doorgegeven als energierijke stof.
Slide 27 - Slide
Tip! Leer ook dat wat hier niet herhaald is, bijv. houtvaten en bastvaten.