Extra rekenopdrachten H10 en H11

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

Extra rekenopdrachten H10-H11

Zelfstandig aan het werk met de opdrachten

Bespreken van de opdrachten

bonus vragen 

1. Een auto legt 25 meter af in 3 seconden.

Wat is de snelheid van de auto? Laat de berekening zien.

• Gevraagd:    v = ? m/s
• Gegevens:   s = 25 m   ;   t = 3 s
• Formule:      v = s : t
• Berekening: v= 25 : 3 = 8,33
• Antwoord:    Dus de snelheid van de auto is 8,3 m/s

2. Alice van Alst heeft zaterdagmiddag een marathon van 50 ronden geschaatst, een ronde op de ijsbaan is 400 meter lang. De marathon duurde 30 min en 50 seconden.

a) Wat was de gemiddelde snelheid in m/s?

• gevr/geg: v = ? m/s  ;  t = 30 min en 50 s = 1850 s  ;   s = 50 x 400 = 20000 m (= 20 km)
• Formule/uitwerking: v = s : t = 20000 : 1850 = 10,810 m/s
• antwoord: de gemiddelde snelheid is 10,8 m/s

b) Wat was de gemiddelde snelheid in km/h?

• Uitwerking: 10,8 m/s x 3,6 = 38,918 km/h
• Antwoord: De gemiddelde snelheid is 38,9 km/h

c) Wat was de gemiddelde ronde tijd? 

• gevraagd: t = ? s
• Formule/uitwerking: t = s : v = 400 : 10,810 = 37 s
• Antwoord: De gemiddelde ronde tijd is 37 seconden

3. Welke soort beweging wordt weergegeven in grafiek A hieronder? 

• Dit is een eenparige constante beweging

4. Een éénparig versnelde beweging heeft een beginsnelheid van 1 m/s is en de snelheid na 4 seconden is de snelheid 4 m/s.

Wat is de gemiddelde snelheid van de versnelde beweging?

• Gevraagd:     v_gem = ? m/s
• Gegevens:    v_b = 1 m/s   ;   v_e = 4 m/s
• Formule:       v_gem = (v_b + v_e) / 2
• Uitwerking:   v_gem = (1 + 4 ) / 2 = 5 : 2 = 2,5 m/s
• Antwoord:     De gemiddelde snelheid is 2,5 m/s

5. In de tabel hieronder zie de gegevens van een andere beweging.

a. Van welke soort beweging is hier sprake?

• Hier is sprake van een eenparige versnelde beweging

b. Bereken de gemiddelde snelheid?

• v_gem = (v_b + v_e) / 2 = (0 + 7,5) / 2 = 7,5 / 2 = 3,75 m/s

c. Wat kun je zeggen over de voortstuwende en tegenwerkende krachten?

• De voortstuwende kracht is groter dan de tegenwerkende krachten samen, hierdoor beweegt het voorwerp versneld.

tijd (s)	0	0,2	0,4	0,6	1,0
Snelheid m/s	0	1,5	3,0	4,5	7,5

Planning

Maandag SO (H2, H3, H10 en H11) (open boek)

Dinsdag bespreking SO

Donderdag extra vragen / opgaven

Vrijdag PTA (H2, H3, H10 en H11)

Je ziet een stroboscopische foto van een rollende bal. De stroboscoop gaf om de 0,1 s een flits. Hoeveel tijd is er verstreken?

1. 7 s
2. 8 s
3. 0,7 s
4. 0,8 s

Stel een stroboscopische lamp flitst 20 keer in 3 seconden. Hoeveel seconde zit er dan tussen iedere flits in?

1. 6,66 seconde
2. 0,30 seconde
3. 0,15 seconde
4. 0,20 seconde

Hoe groot is de reactietijd?

1. 24 s
2. 0,7 s
3. 4,0 s
4. 4,7 s

Een auto rijdt op de snelweg (130 km/h dus 36,1 m/s). De auto moet plotseling stoppen voor een file. De reactietijd van de bestuurder is 0,3 seconde. Het remmen duurt 6,8 seconde. Bereken de reactie afstand van de auto.

Harrie (75 kg) Gaat op een skateboard de heuvel af. beneden is zijn snelheid 10 m/s. Bereken zijn kinetische energie

Een bal van 1,5 kg wordt van 5 meter hoogte losgelaten. Hoe groot is de zwaarte energie vlak voor de bal valt.