Twents Carmel College

3 hv paragraaf 5.3 deel 2

Hoofdstuk 5
Paragraaf 5.3 
Deel 2

Parallelschakeling
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5
Paragraaf 5.3 
Deel 2

Parallelschakeling

Slide 1 - Slide

Vorige keer

1. stroom overal even groot
2. één kapot, de rest ook uit
3. hoe meer onderdelen in serie,
hoe groter de weerstand
4. wet van Ohm overal geldig

Slide 2 - Slide

Hoe zit dat met een

Slide 3 - Slide

Parallelschakeling - weet je nog?
1. de stroom in een parallelschakeling
verdeelt zich over de verschillende routes
(en is dus niet overal even groot)

2. als er één onderdeel kapot is, doet de rest 
het nog wel 
(want er zijn nog andere stroomkringen wel intact)

Slide 4 - Slide

Parallelschakeling - wat je nog meer moet weten


3. hoe meer onderdelen in een parallelschakeling, hoe kleiner de totale weerstand 
4. de wet van Ohm kun je in een parallelschakeling voor de totale weerstand gebruiken, maar ook voor elk afzonderlijk onderdeel

Slide 5 - Slide

Dit levert de volgende formules op voor een parallelschakeling
It = I1 + I
Ut = U1 = U2


Rt = Ut : It              R1 = U1 : I1          R2 = U2 : I2
Rt1=R11+R21

Slide 6 - Slide

Voorbeeld 1
Op een spanningsbron van 10 Volt worden
aangesloten een weerstand R van 100 Ω,
een weerstand R2 van 200 Ω en 
een weerstand R3 van 300 Ω.

Hoe groot is de totale weerstand
van deze schakeling?

Slide 7 - Slide

Gegeven: 
U= 10 V
R1 = 100 Ω
R2 = 200 Ω
R3 = 300 Ω

Gevraagd:
Rt
Formules:
It = I1 + I2 + I3
Ut = U1 = U2 = U3


Rt = Ut : It 
 R1 = U1 : I1 
 R2 = U2 : I2
R3 = U3 : I3


Rt1=R11+R21+R31

Slide 8 - Slide

Gegeven: 
U= 10 V
R1 = 100 Ω
R2 = 200 Ω
R3 = 300 Ω

Gevraagd:
Rt
Oplossing:



(rekenmachine)



Rt1=R11+R21+R31
Rt1=1001+2001+3001
Rt1=0,018333333333
Rt=0,018333333331=54,5Ω

Slide 9 - Slide

Drie weerstanden worden parallel geschakeld. Ze hebben een waarde van 120 Ω, 140 Ω en 160 Ω. Hoe groot is de totale weerstand van de schakeling?
A
46 Ω
B
140 Ω
C
420 Ω
D
0,02 Ω

Slide 10 - Quiz

Deze formule andersom:






altijd eerst Rt dan een min en dan de andere weerstanden
R11=Rt1R21
Rt1=R11+R21
R21=Rt1R11R31
Rt1=R11+R21+R31

Slide 11 - Slide

Je wilt twee weerstanden parallel schakelen. De totale weerstand moet 50 Ω worden. De ene weerstand die je gebruikt heet een waarde van 200 Ω. Hoe groot is de waarde van de andere weerstand die je moet gebruiken?
A
66,7 Ω
B
150 Ω
C
250 Ω
D
40 Ω

Slide 12 - Quiz

Voorbeeld 2
Op een spanningsbron van 20 Volt worden
aangesloten een weerstand R van 200 Ω,
een weerstand R2 van 250 Ω en 
een weerstand R3 van 50 Ω.

a. Hoe groot is de totale stroomsterkte in deze schakeling?
b. Hoe groot is de stroom door de weerstanden afzonderlijk?


Slide 13 - Slide

Gegeven: 
U= 20 V
R1 = 200 Ω
R2 = 250 Ω
R3 = 50 Ω

Gevraagd:
a. It
b. I1 en I2 en I3
Formules:
It = I1 + I2 + I3
Ut = U1 = U2 = U3


Rt = Ut : It 
 R1 = U1 : I1 
 R2 = U2 : I2
R3 = U3 : I3


Rt1=R11+R21+R31

Slide 14 - Slide

Gegeven: 
Ut = 20 V
R1 = 200 Ω
R2 = 250 Ω
R3 = 50 Ω

Gevraagd:
a. It

Oplossing:



(rekenmachine)



It = Ut : Rt = 20 : 34,5 = 0,58 A



Rt1=R11+R21+R31
Rt1=2001+2501+501
Rt1=0,029
Rt=0,0291=34,5Ω

Slide 15 - Slide

Gegeven: 
U= 20 V
R1 = 200 Ω
R2 = 250 Ω
R3 = 50 Ω
It = 0,58 A

Gevraagd:
b. I1 en I2 en I3
Formules:
It = I1 + I2 + I3
Ut = U1 = U2 = U3


Rt = Ut : It 
 R1 = U1 : I1 
 R2 = U2 : I2
R3 = U3 : I3


Rt1=R11+R21+R31

Slide 16 - Slide

Gegeven: 
U= 20 V
R1 = 200 Ω
R2 = 250 Ω
R3 = 50 Ω
It = 0,58 A

Gevraagd:
b. I1 en I2 en I3
Oplossing: 
Ut = U1 = U2 = U3 = 20 V

I1 = U1 : R1 = 20 : 200 = 0,1 A
I2 = U2 : R2 = 20 : 250 = 0,08 A
I3 = U3 : R3 = 20 : 50 = 0,4 A
controle:
It = I1 + I2 + I3 = 0,1 + 0,08 + 0,4 = 0,58 A en dat klopt :-)





Slide 17 - Slide

Belangrijk bij het maken van je huiswerk
Houd het formuleblaadje erbij
Zoek de goede afkortingen bij de getallen uit de opgave
Bedenk welke afkorting gevraagd is
Zoek de goede formule erbij
Schrijf je hele berekening op
Vergeet de eenheid niet

Slide 18 - Slide

Huiswerk
Maken paragraaf 5.3 
opgave 7 t/m 10

Slide 19 - Slide