Twents Carmel College

lidwoorden uitgebreid en bezittelijke voornaamwoorden klas 1

 lidwoorden en bezittelijke vnw
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 lidwoorden en bezittelijke vnw

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

bepaald lidwoord vrouwelijk = die
Bij vrouwelijke personen of dieren is het die: 
die Tante
die Kuh 
Vaak als een woord eindigt op een -e is het vrouwelijk dus die > die Schule, die Stunde
Als een woord eindigt op -ung, -heit, -keit, -schaft  dan altijd die
die Zeitung, die Freiheit, die Mannschaft

Slide 3 - Slide

onbepaald lidwoord vrouwelijk = eine
die= de /het > eine = een
die Tante = de tante > eine Tante = een tante
die Kuh = de koe > eine Kuh= een koe
die Hose = de broek > eine Hose = een broek

Slide 4 - Slide

bepaald lidwoord onzijdig = das
Vaak als het lidwoord 'het' is in het NL is het das in het Du: 
het kind > das Kind
het huis > das Haus
het hotel > das Hotel
Als een woord eindigt op -chen of -lein is het altijd das:
das Brötchen
das Mädchen

Slide 5 - Slide

onbepaald lidwoord onzijdig = ein
das = de / het > ein = een

 das Kind = het kind > ein Kind = een kind
  das Haus = het huis > ein Haus = een huis
  das Hotel = het hotel > ein Hotel = een hotel


Slide 6 - Slide

bepaald lidwoord mannelijk = der
Bij mannelijke personen of dieren is het der
der Onkel
der Bruder
der Stier
der Wolf
Bij dagen / maanden / jaargetijden / automerken is het der:
der Montag, der Februar, der Winter, der Audi

Slide 7 - Slide

onbepaald lidwoord mannelijk = ein
der = de /het  ein = een
der Onkel = de oom > ein Onkel = een oom
der Bruder = de broer > ein Bruder = een broer
der Stier = de stier > ein Stier = een stier
der Wolf = de wolf > ein Wolf = een wolf

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

der die of das?

Slide 10 - Slide

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

Großmutter
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

bezittelijke voornaamwoorden

Slide 15 - Slide

Weet je nog? Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?

Slide 16 - Open question

Wat betekent "unser"?
A
ons
B
onze
C
hun
D
jullie

Slide 17 - Quiz

Wat betekent "ihr"?
A
mijn
B
zijn
C
haar
D
uw

Slide 18 - Quiz

Wat betekent "euer"?
A
jullie
B
onze
C
zijn
D
uw

Slide 19 - Quiz

Jonas ist das Kind von Karl.
Jonas ist also .... Kind.
A
sein
B
seine

Slide 20 - Quiz

Das Dorf wo ich wohne heißt Denekamp.
Also Denekamp ist .... Dorf
A
mein
B
meine

Slide 21 - Quiz

Mein Opa hatte früher viel Haar.
Jetzt hat er leider .... Haare verloren.
A
sein
B
seine

Slide 22 - Quiz

Claudia und (haar) Freundin laufen da.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 23 - Open question

(Mijn) Schule ist geschlossen.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 24 - Open question

Ist das (jouw) Handy? Ein I-Phone 12?!
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 25 - Open question

(Zijn) Lieblingsfarbe ist schwarz.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 26 - Open question

(Onze) Katze ist sehr klein.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 27 - Open question

"Wo sind (jullie) Kinder fragten?" die Eltern.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 28 - Open question

Wat heb je geleerd?

Je weet nu welke woorden mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud zijn.

Je weet het verschil tussen een bepaald en een onbepaald lidwoord.

Je kent de bezittelijke voornaamwoorden en kunt ze goed toepassen.

Slide 29 - Slide

Wat vind je aan dit onderdeel nog lastig?

Slide 30 - Open question

Ende

Slide 31 - Slide