Twents Carmel College

Modale werkwoorden Duits 4m

Modalverben
V3
Üben mit
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2-4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Modalverben
V3
Üben mit

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 3 - Slide

Vervoegen Modalverben
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2 enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3 de tweede letter in de enkelvoud verandert 

Slide 4 - Slide

Wat betekent dürfen ?

Slide 5 - Open question

Wat betekent können ?

Slide 6 - Open question

Wat betekent mögen ?

Slide 7 - Open question

Wat betekent möchten ?

Slide 8 - Open question

Er zijn drie regels om de modale werkwoorden goed te vervoegen.
Twee regels voor enkelvoud en een regel voor meervoud.
Welke?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Video

De tweede letter verandert zich naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
timer
0:10
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 11 - Quiz

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert zich ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
timer
0:10
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 12 - Quiz

Opdracht 1
Zoek de goede vorm

Slide 13 - Slide

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
timer
0:10
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 14 - Quiz

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
timer
0:10
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 15 - Quiz

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
timer
0:10
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 16 - Quiz

Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
timer
0:10
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 17 - Quiz

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
timer
0:10
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 18 - Quiz

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
timer
0:10
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 19 - Quiz

Vervoegen Modalverben oef. 3
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2 enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3 de tweede letter in de enkelvoud verandert 

Slide 20 - Slide

Opdracht 
Vervoeg het modale werkwoord in combinatie met het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Slide

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen
timer
0:15

Slide 22 - Open question

Kann ich kommen?
Diese Woche ................... ..... leider nicht kommen.
timer
0:15

Slide 23 - Open question

Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... .............
am liebsten, aber ohne Sahne
timer
0:15

Slide 24 - Open question

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig
timer
0:15

Slide 25 - Open question

Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
nicht helfen. Danke.
timer
0:15

Slide 26 - Open question

Maak oef. 3 blz. 9
Kijk naar de vt in je tb blz. 64 en maak daarna 
oef. 4 t/m 8 + 10

Slide 27 - Slide

Les 2 Modalverben 

opdracht 1


Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 28 - Slide

timer
0:25
Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 29 - Drag question

Opdracht 2
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 30 - Slide

timer
0:25
ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möchten
möchte
möcht
möchten
möchtet
möchte

Slide 31 - Drag question

Ihr darft euere Bücher nicht vergessen.

timer
0:25
timer
0:25
timer
0:15

Slide 32 - Open question

Opdracht 3
Corrigeer de fouten

Slide 33 - Slide

Ich kanne morgen leider nicht mitgehen.
timer
0:15

Slide 34 - Open question

Musst ihr unbedingt in die Stadt gehen?
timer
0:15

Slide 35 - Open question

Und ihr, was für Eis magt ihr?


timer
0:15

Slide 36 - Open question

Ende

Slide 37 - Slide