Experimenten, Voortplanting, Erfelijkheid en Evolutie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Examentraining 1
Experimenten, Voortplanting, Erfelijkheid en Evolutie
Slide 1 - Slide
Peter heeft in zijn verslag de hypothese, resultaten en conclusie verwerkt. Welke onderdelen mist hij nog en op welke volgorde?
A
Probleemstelling-Benodigdheden-Experiment
B
Probleemstelling-Experiment-Benodigdheden
C
Experiment-Benodigdheden
D
Benodigdheden-Experiment
Slide 2 - Quiz
Waarom heb je bij een experiment een blancoproef/controlegroep nodig?
Slide 3 - Open question
Een wetenschapper wil de invloed van de stof aspirine op de bloeddruk bepalen. Hij beschikt over twee gelijke groepen proefpersonen. De proefpersonen van de ene groep krijgen een asparinetabletje (opgelost in een glas water) waarna ze de oplossing moeten opdrinken. Wat moet de controlegroep toegediend krijgen?
A
niks
B
een glas water
C
een glas water met een tabletje zonder asparine
D
een tabletje zonder asparine
Slide 4 - Quiz
Vier delen van het voortplantingsstelsel van een man zijn: de eikel, de urinebuis, de zaadleider en het zwellichaam. Welk van deze delen kan zowel urine als sperma vervoeren?
A
eikel
B
urinebuis
C
zaadleider
D
zwellichaam
Slide 5 - Quiz
Mensen hebben 22 chromosomen. Daarnaast hebben vrouwen en mannen nog geslachtschromosomen:
A
vrouw: XX man: YY
B
vrouw: YY man: XX
C
vrouw: XY man: XX
D
vrouw: XX man: XY
Slide 6 - Quiz
Welk geslachtsorgaan past bij welke functie?
Sleep de functie naar het juiste geslachtsorgaan.
urinebuis
zwellichaam
prostaat
balzak
zaadleider
zaadblaasje
bijballen
teelballen
Vervoeren van zaadcellen.
Vocht toevoegen aan zaadcellen, waardoor deze beter gaan bewegen.
Huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen.
Tijdelijk opslaan van zaadcellen.
Vocht met voedingsstoffen toevoegen aan zaadcellen.
De penis in erectie brengen.
Produceren zaadcellen en het hormoon testosteron
Vervoeren van urine en sperma.
Slide 7 - Drag question
Welk nummer hoort bij welk onderdeel van het mannelijke geslachtsorgaan?
zaadbal
bijbal
prostaat
zaadblaasje
penis
zaadleider
1
2
3
4
5
6
7
Slide 8 - Drag question
Welk nummer hoort bij welk onderdeel van het vrouwelijke geslachtsorgaan?
eileider
eierstok
baarmoeder
schaamlip
vagina
baarmoedermond
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Slide 9 - Drag question
Hier zie je een menstruatiecyclus Wat gebeurt er op dag 14 (Groene blokje)
A
De vrouw is nu vruchtbaar
B
De vrouw is nu ongesteld
C
De vrouw is nu in de overgang
D
De vrouw heeft nu haar eisprong
Slide 10 - Quiz
wanneer wordt het hartje bij de embryo gevormd
A
eerste weken van zwangerschap
B
tweede helft van de zwangerschap
C
wanneer de navelstreng gevormd is
D
na de geboorte
Slide 11 - Quiz
Hoe heet de eerste fase van de bevalling?
A
weeën
B
ontsluiting
C
voorbevalling
D
zwangerschap
Slide 12 - Quiz
Tijdens een zwangerschap blijft het bloed van de moeder en van het embryo gescheiden.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Wat is ongeslachtelijke voortplanting?
A
Voortplanting door seks
B
Voortplanting zonder seks
C
Voortplanting zonder geslachtscellen
D
Voortplanting met geslachtscellen
Slide 14 - Quiz
Je hebt een zwart heterozygoot mannetjes konijn en een bruin vrouwtje. Wat zijn hun genotypes?
A
man AA, vrouw Aa
B
man AA, vrouw aa
C
man Aa, vrouw AA
D
man Aa, vrouw aa
Slide 15 - Quiz
Waaraan kun je zien dat een kruising intermediair is?
Slide 16 - Open question
Is deze aandoening dominant of recessief?
A
dominant
B
recessief
C
dat kun je niet zeggen
Slide 17 - Quiz
Rachel is rechtshandig. Welke eigenschap is dominant: rechtshandig of linkshandig?
A
rechtshandig is dominant
B
linkshandig is dominant
C
dat kun je niet zeggen
Slide 18 - Quiz
De chihuahua is een van de kleinste hondenrassen ter wereld. Hoe is dit ras ontstaan?
A
Alleen door kruising
B
Door kruising en kunstmatige selectie
C
Door kruising en natuurlijke selectie
Slide 19 - Quiz
hoe groot is de kans op een dominant fenotype bij de kruising Aa x Aa?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 20 - Quiz
hoe groot is de kans op een dominant fenotype bij de kruising Aa x aa?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 21 - Quiz
Wat is de juiste kruising tussen persoon 4 en 5?
A
AA x AA
B
Aa x Aa
C
AA x aa
Slide 22 - Quiz
Natuurlijke selectie is noodzakelijk voor evolutie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quiz
Mutaties zijn niet noodzakelijk voor evolutie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
Wat is GEEN argument voor evolutie?
A
Fossielen
B
Rudimentaire organen
C
Overeenkomsten in cellen
D
Uitsterven van soorten
Slide 25 - Quiz
Het proces waarbij de best aangepaste individuen het meest zullen voortplanten noemen we
A
Evolutie
B
Natuurlijke selectie
C
Mutatie
D
Modificatie
Slide 26 - Quiz
Miro en Elys praten over mutaties. Volgens Miro hebben mutaties in de lichaamscellen gevolgen voor de evolutie van soorten. Volgens Elys hebben alleen mutaties in de voortplantingscellen gevolgen voor de evolutie van soorten. Wie heeft gelijk?
A
Alleen Miro heeft gelijk.
B
Alleen Elys heeft gelijk.
C
Miro en Elys hebben beiden gelijk.
D
Miro en Elys hebben geen van beiden gelijk.
Slide 27 - Quiz
Is dit een voorbeeld van natuurlijke selectie of isolatie?
A
Natuurlijke selectie
B
Isolatie
Slide 28 - Quiz
Hier is een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven. Met welke nu levende soort is soort 5 het meest verwant?
A
2
B
12
C
1
D
11
Slide 29 - Quiz
In de afbeelding zie je een stamboom die de afstamming van verschillende groepen gewervelde dieren weergeeft volgens de evolutietheorie. Welke stelling is juist?
A
Beenvissen zijn eerder ontstaan dan haaien en roggen
B
Beenvissen stammen af van zoogdieren
C
Reptielen zijn meer verwant aan vogels dan aan zoogdieren