1. We groeten elkaar voordat we het lokaal binnenkomen.
2. We hebben ons boek, schrift, pen en een opgeladen laptop bij ons.
3. We zijn stil als iemand anders het woord heeft.
4. Als we iets willen zeggen, steken we onze hand op.
5. We houden het lokaal schoon
6. We hebben alleen onze laptop open als de docent dat aangeeft.
7. We gebruiken onze laptop alleen voor zaken die met de Engelse les te maken hebben.
8. We maken ons huiswerk.
9. We leveren op tijd onze opdrachten in.
10. We hebben te allen tijde respect voor elkaar.