Twents Carmel College

Wiederholung 3 Modalverben

Wiederholung starkes Verb und Modalverben
Frau Boerboom
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wiederholung starkes Verb und Modalverben
Frau Boerboom

Slide 1 - Slide

Wiederholung3
Ihr könnt am ende dieser Stunde die starke Verben und Modalverben im Präsens und Präteritum konjugieren.

Slide 2 - Slide

Weißt du es noch?

Slide 3 - Slide

Das Fahrplan
Das Modal Verb
(Präsens und Präteritum)

Slide 4 - Slide

Modalverben
Sehe den Film an über die Modalverben.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Wij kunnen morgen niet naar school."

Slide 7 - Open question

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten."

Slide 8 - Open question

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 9 - Slide

Lisa mag einen Apfel.

Slide 10 - Slide

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 11 - Slide

Möchten Sie etwas essen?

Slide 12 - Slide

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 13 - Slide

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 14 - Slide

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 15 - Slide

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 16 - Slide

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 19 - Open question

Waar moet je opletten bij het vervoegen van de Modalverben im Präsens?

Slide 20 - Open question

Waar moet je opletten bij het vervoegen van de Modalverben im Präteritum?

Slide 21 - Open question

Jetzt du!
Übung macht den Meister.

(oefening baart kunst)

Slide 22 - Slide

Ich (können, tt) ……………. dir helfen.

Slide 23 - Open question

Er(wissen, tt) …….. noch nicht so viel.

Slide 24 - Open question

Wir (wollen, vt) ……… dich nicht stören.

Slide 25 - Open question

Du (dürfen, tt) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 26 - Open question

Er (müssen, vt) …….. zeitig aufstehen.

Slide 27 - Open question

Ihr (können, vt) …… es nicht sehen.

Slide 28 - Open question

Er (wollen, tt) ……. nachher einkaufen gehen.

Slide 29 - Open question

Ich (dürfen, vt) ……. es euch nicht sagen.

Slide 30 - Open question

Du (sollen, vt) …….. den Abwasch machen.

Slide 31 - Open question

Ihr (sollen, tt) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 32 - Open question

Evaluatie
Wat ging deze les ( minder) goed?

Slide 33 - Open question

Evaluatie:
Vertel wat je van deze les vond. Wat was makkelijk, wat moeilijk? Heb je iets gemist?

Slide 34 - Open question

Nog meer oefenen kijk dan op....

Slide 35 - Slide

Das war es!

Ihr habt es super gemacht!


Slide 36 - Slide